Prijsontwikkeling van consumptie: verschillen tussen huishoudens
Effecten prijsstijgingen verschillen sterk tussen huishoudens
In hoeverre prijsveranderingen de portemonnee van een huishouden raken, is afhankelijk van het uitgavenpatroon (het consumptiemandje) en de prijsontwikkeling van de goederen en diensten in dat mandje. Prijsveranderingen kunnen anders uitpakken voor huishoudensgroepen met een hoog of een laag inkomen, of bijvoorbeeld pensioen- en bijstandsgerechtigden. Zo geven huishoudens met een laag
inkomen over het algemeen meer van hun inkomen uit aan huur en energie. En omdat deze categorieën de afgelopen jaren sterker in prijs zijn gestegen dan de gemiddelde cpi-inflatie, wordt de koopkracht van deze groepen hierdoor harder geraakt dan bijvoorbeeld van hogere inkomensgroepen. Daarentegen geven huishoudens met een hoog inkomen relatief meer uit aan diensten (bijvoorbeeld recreatie) en industriële goederen. Hun koopkracht is dus gevoeliger voor prijsontwikkelingen in deze categorieën.
Geen huishouden koopt hetzelfde
Opvallend is dat binnen die huishoudensgroepen met hetzelfde kenmerk (zoals inkomensgroep) er sterkere variaties in de effecten optreden dan tussen de verschillende huishoudensgroepen onderling. Dit komt omdat de consumptiemandjes van individuele huishoudens binnen de specifieke groepen nog veel meer verschillen dan tussen groepen. Mensen in dezelfde inkomensgroep die bijvoorbeeld vaker autorijden, merken meer van prijsstijgingen van brandstof.
Lastig voor beleid
Het gegeven dat prijsschokken ook binnen huishoudensgroepen sterk kan variëren, maakt ook dat het lastig is om gericht koopkracht- en armoedebeleid te ontwerpen. Beleid op basis van alleen huishoudkenmerken, zoals de inkomensbron of de hoogte van het inkomen, zal niet voor elk huishouden binnen die specifieke groep even goed uitpakken. Effectief koopkrachtbeleid is daarom lastig vorm te geven en draagt het risico van ondoelmatige inzet van middelen.