6 oktober 2003

Effecten van energiebesparende investeringen in de glastuinbouw; een analyse van de evaluatie door de Algemene Rekenkamer

CPB: conclusies AR over energiebesparing glastuinbouw niet goed onderbouwd

Persbericht
De conclusie van de Algemene Rekenkamer (AR) dat de meeste investeringen in energiebesparing in de glastuinbouw geen aantoonbaar effect hebben op het energiegebruik, komt voort uit onvolkomenheden in het door de Rekenkamer verrichte onderzoek. De gebruikte gegevens geven het proces van energiebesparen en intensiveren onvoldoende weer.

Bovendien zijn de energiebesparingen door het gebruik van WKK-installaties en restwarmte onjuist berekend. Daarnaast trekt de AR ten onrechte de conclusie dat effecten die niet kunnen worden aangetoond, ook wel niet zullen bestaan.

Dit stelt het Centraal Planbureau (CPB) in het document 'Effecten van energiebesparende investeringen in de glastuinbouw; een analyse van de evaluatie door de Algemene Rekenkamer'. Dit rapport is geschreven op verzoek van de Minister van Economische Zaken. De Minister heeft het CPB gevraagd te bezien of de conclusies van de AR goed onderbouwd zijn. Daarnaast heeft de Minister gevraagd of het onderzoek van de Rekenkamer een goed voorbeeld is voor het verrichten van beleidsevaluaties.

In het dit voorjaar verschenen rapport 'Effectiviteit energiebesparingsbeleid in de glastuinbouw' concludeert de AR dat alleen investeringen in restwarmte een aantoonbaar besparend effect hebben. Bij investeringen in WKK-installaties, warmtebuffers, vaste schermen, beweegbare schermen, gevelisolatie, klimaatcomputers en condensors, vindt de Rekenkamer geen besparende effecten. Op grond van deze bevinding beveelt de AR de overheid aan om het beleid meer te richten op het gedrag van tuinders, omdat deze kennelijk onvoldoende in staat zijn om de voordelen van deze technieken goed te benutten.

Het onderzoeksresultaat van de AR is op z'n minst verrassend, omdat het een beeld oproept van een sector waarin duizenden tuinders grote bedragen investeren zonder dat zij daarvan baten zouden hebben. Dit beeld is moeilijk te verenigen met het feit dat de glastuinbouw opereert op een internationale markt met grote concurrentie: alleen tuinders die efficiënt werken, weten daar te overleven. Bovendien is het onderzoeksresultaat in strijd met allerlei andere studies waaruit blijkt dat investeringen in energiebesparingen wel degelijk leiden tot een lager energiegebruik.

Analyse van het onderzoek van de Rekenkamer brengt naar voren dat de resultaten voortkomen uit onvolkomenheden in de gebruikte data en de gehanteerde modelspecificatie.

De gebruikte gegevens geven een te grof beeld van de ontwikkelingen op de bedrijven. Zo is onvoldoende rekening gehouden met de grote variatie in soorten producten: men heeft bijvoorbeeld voor alle bedrijven met tomaten een zelfde tomatenprijs gebruikt, terwijl sommige bedrijven vleestomaten telen, andere losse tomaten en weer andere cherry tomaten; producten met elk een eigen prijs. Bovendien is het intensiveringsproces op de bedrijven te eenvoudig benaderd. Zo is bijvoorbeeld bij buisverwarming alleen gekeken naar de oppervlakte daarvan op de bedrijven, maar niet naar de temperatuur. Uit andere studies is gebleken dat de temperatuur in die buizen een groot effect heeft op het gasverbruik.

Onjuistheden zijn aangetroffen bij de bepaling van het brandstofverbruik bij de opwekking van elektriciteit en warmte. Bij de berekening van het primaire energiegebruik (dat wil zeggen de brandstof die nodig is) van het elektriciteitsverbruik heeft men geen rekening gehouden met de opwekkingsverliezen in de centrales; bij het opwekken van elektriciteit gaat ongeveer de helft van de gebruikte energie verloren in de vorm van warmte. Daardoor kon geen besparingseffect van WKK worden gevonden. Het besparende effect van restwarmte is verder onderschat doordat het energiegebruik van restwarmte gelijk gesteld is aan de energie-inhoud van die warmte, terwijl het hier gaat om de energie die nodig is om restwarmte (die anders niet zou worden gebruikt) op de glastuinbouwbedrijven te krijgen.

Een ander punt is dat de AR kennelijk een conclusie trekt die op grond van het uitgevoerde onderzoek niet getrokken kan worden. De AR raadt de overheid namelijk aan om het beleid meer te richten op het 'gedrag van de tuinders' omdat die kennelijk onvoldoende gebruik weten te maken van energiebesparende technieken. Het door de AR uitgevoerde onderzoek bevat onvoldoende grond om deze aanbeveling te doen. Bij veel energiebesparende technieken is in het Rekenkameronderzoek niet gebleken dat ze effect hebben, maar er is ook niet gebleken dat ze geen effect hebben. Kennelijk baseert de AR deze conclusie - ten onrechte - op de gedachte dat een onnauwkeurige schatting van een effect betekent dat het effect niet bestaat. Als er een betekenisvol effect bestaat, hoeft dat in een econometrisch onderzoek niet te leiden tot een nauwkeurige schatting van het effect.

Uit deze kritische kanttekeningen volgt dat naar de mening van het CPB het AR-onderzoek geen goed voorbeeld is van effectiviteitsonderzoek. Toch betekent dit niet dat de gevolgde aanpak, een econometrische analyse van micro-gegevens, in het algemeen ongeschikt is om de effectiviteit van beleid vast te stellen. Dit is zeker niet het geval. Echter, het is daarbij van groot belang uitkomsten van het micro-econometrisch onderzoek te confronteren met resultaten uit andere studies. Een combinatie van invalshoeken is, bij de bestudering van complexe situaties, de beste garantie om tot betrouwbare uitspraken over de werkelijkheid te komen.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

De reden voor dat verzoek is dat de Minister en de andere bij dit beleidsterrein betrokken bewindslieden een aantal methodologische vragen hebben bij het onderzoek van de Rekenkamer. Daarnaast heeft het onderzoek veel commotie in de wereld van de glastuinbouw teweeggebracht. De Minister heeft daarom aan het CPB verzocht te analyseren of de conclusies van de Algemene Rekenkamer te rechtvaardigen zijn in het licht van de gebruikte methode en data.

Dit rapport beschrijft de resultaten van de analyse. Met nadruk zij vermeld dat dit rapport niet moet worden beschouwd als een alternatief voor het onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Onze analyse heeft zich alleen gericht op de vraag die de Minister aan het CPB heeft gesteld.

Auteurs

Arie ten Cate
Machiel Mulder
Herman Stolwijk