12 mei 2022
CPB Column - Jeroen Hinloopen

Een afwentelingsparadox

Photo of Jeroen Hinloopen
De horecagelegenheid was gericht op doorstroom. Een televisiescherm vertoonde een voortdurende stroom financieel economische waarden onder een pratend hoofd. Ik rekende mijn espresso af. ‘Dat is dan 4 euro 20.’ Ik weet dat op een luchthaven prijzen hoger liggen, maar deze rekening was onverwacht uitbundig. En stijgende. Een jaar geleden betaalde ik op dezelfde plek voor dezelfde espresso nog 4 euro. ‘Nou pap, als het zo doorgaat moeten we morgen weer naar huis.’ grapte dochterlief. Onbedoeld lokte ze een college uit bij de aftrap van de vader-dochter-stedentrip.
Jeroen Hinloopen
onderdirecteur bij het Centraal Planbureau
Photo of Jeroen Hinloopen

De afgelopen maanden is de inflatie enorm gestegen. En met het oplopen van de inflatie rijst de vraag hoe deze rekening tot stand komt. In hoeverre wentelen aanbieders kostenstijgingen af op hun vragers? Voor het antwoord wordt verwezen naar marktmacht: het vermogen van een aanbieder om zijn prijs langdurig boven zijn (marginale) kosten te houden. Aanbieders in een markt met volkomen concurrentie hebben geen enkele marktmacht; hun prijs is gelijk aan hun marginale kosten. Een onbetwiste monopolist beschikt over de meeste marktmacht. Zonder rekening te hoeven houden met (mogelijke) concurrenten kan een monopolist zijn prijs zo ver als wenselijk boven zijn kosten zetten. De marktmacht van aanbieders op andere markten zit ergens onder die van een onbetwiste monopolist. Daarbij geldt grosso modo: hoe minder zielen, hoe meer vreugd, althans, voor de aanbieders.

Paringsdans

Doet de vraag er nog toe? Jazeker. Want prijzen zijn altijd de uitkomst van de paringsdans tussen vraag en aanbod. Concreet: de marktmacht van aanbieders stijgt met het dalen van de (absolute waarde van de) prijselasticiteit. Tegelijkertijd moeten aanbieders zich niet te snel rijk rekenen: ook bij een heel lage prijselasticiteit hebben aanbieders op een markt met volkomen concurrentie nog steeds geen enkele marktmacht. Anders gezegd: bij een gegeven vraag is de marktmacht van een onbetwiste monopolist nog steeds het hoogst en neemt die meestal af met het aantal aanbieders.

En nu lijkt de volgende gedachte breed gedeeld te worden: hoe groter de marktmacht, hoe meer een kostenstijging op vragers wordt afgewenteld. Zo konden we bijvoorbeeld in De Telegraaf van 6 februari lezen: ‘’De inflatie levert welvaartsverlies op voor BV Nederland. […] Hoe minder marktmacht, hoe groter de kans dat je geraakt wordt. Op de markten voor brandstoffen bijvoorbeeld, zijn weinig aanbieders wat het relatief makkelijk maakt voor deze bedrijven om de afzetprijs te sturen. Als zij met hogere kosten worden geconfronteerd, kunnen ze dat dus makkelijk afwentelen op hun klanten.”

Helaas, de gedachtegang dat bij meer marktmacht er meer van een kostenstijging wordt afgewenteld op vragers is fout. Het zit precies andersom: hoe groter de marktmacht, hoe minder van een kostenstijging op vragers wordt afgewenteld.

Prijs bepalen

De verklaring voor deze afwentelingsparadox is simpel: aanbieders met marktmacht gebruiken die macht altijd als ze hun prijs bepalen, ook zonder kostenstijging in het verschiet. Op zoek naar marge zal een aanbieder met marktmacht een prijs zetten die zo hoog als wenselijk op de vraaglijn zit. Van alle marktvormen vraagt een monopolist de hoogste prijs en zit daarmee op de meest elastische plek op de vraaglijn. Van alle marktvormen geeft volkomen concurrentie de laagste prijs en zit daarmee op de minst elastische plek op de vraaglijn. En dan is een grotere kostenafwenteling bij meer marktmacht opeens onlogisch.

Een monopolist heeft de meeste marge om een kostenstijging op te vangen. Hij zit bovendien met de meest prijselastische vraag waarbij een verdere prijsstijging de meeste omzet kost. Van alle marktvormen zal een monopolist het meeste van een kostenstijging voor zijn eigen rekening nemen. In een markt met volkomen concurrentie hebben aanbieders geen keuze. Er was al geen marge en er is nog steeds geen marge. Bovendien is een prijsstijging het minst kostbaar. Bij volkomen concurrentie worden kostenstijgingen het meest ruimhartig op vragers afgewenteld. Tegelijkertijd zal een aantal aanbieders de markt (moeten) verlaten. Kortom: als uw aanbieder vertelt dat hij zijn kostenstijging niet in z’n geheel aan u doorberekent, weet u dat u altijd al een te hoge prijs betaalde.


‘Maar hier op een vliegveld hebben we natuurlijk geen keuze.’ zo probeerde dochterlief de economieles in de kiem te smoren. ‘Dat is zo. Maar er speelt hier nog wat anders.’ Voordat ik kon beginnen aan een uitweiding over marktmacht, prijselasticiteiten en de afwenteling van kostenstijgingen brak het pratende hoofd in: ‘De olieprijs is dit jaar met 83% gestegen. Consumenten zullen rekening moeten houden met forse prijsstijgingen. Niet alleen benzine wordt duurder, alle sectoren in de economie worden er door geraakt.’ Ik roerde in mijn espresso, bedacht dat het met die prijsstijging van m’n espresso wel meeviel, realiseerde me dat ik er vorig jaar ook al te veel voor betaald had en stak van wal. ‘Kijk, het zit zo…..’

Jeroen Hinloopen
 

alle columns en artikelen

Jeroen Hinloopen

onderdirecteur bij het Centraal Planbureau

Neem contact op