SP alternatief voor de premiestelling ZVW
De gevolgen voor het zorgverzekeringsstelsel en de budgettaire doorwerking daarvan worden niet in beeld in gebracht. Ook de gevolgen voor de arbeidsmarkt worden in deze notitie niet doorgerekend. De beide effecten kunnen echter substantieel zijn.
De mogelijke gevolgen van de andere premiestelling voor het functioneren van het zorgverzekeringsstelsel worden niet gekwantificeerd. Een fors lagere nominale premie kan afbreuk doen aan het zorgverzekeringsstelsel van 2006. Daarmee kunnen de voorgestelde aanpassingen de facto neerkomen op een stelselwijziging. Doorrekening van een stelselwijziging in de zorg voert te ver voor deze notitie en zou een aparte studie vergen.
Voorts zijn in de doorrekening niet de gevolgen voor de arbeidsmarkt meegenomen. De werkgevers- en werknemerspremies en de zorgtoeslag beïnvloeden de marginale druk, waardoor mensen hun arbeidsaanbod aanpassen. In de doorgerekende varianten is sprake van verhoging van de marginale druk, omdat de verlaging van de nominale premie wordt gefinancierd door middel van een werknemerspremie die afhangt van het inkomen. Daartegenover staat dat afschaffing van de zorgtoeslag de marginale druk verlaagt. Per saldo is zeker dat de marginale druk fors stijgt voor alle huishoudens die thans geen zorgtoeslag ontvangen (circa 1/3 van alle huishoudens). Deze stijging leidt uiteindelijk tot verlaging van de werkgelegenheid en daarmee tot lagere belastinginkomsten.
Deze notitie behandelt de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de koopkrachteffecten. De doorrekening heeft betrekking op het jaar 2012, waarbij de meest recente MEV-raming als uitgangspunt dient. Het basisvoorstel (variant 1) behelst de volgende elementen:
- Verlaging van de nominale premie van 1222 naar 400 euro;
- Afschaffen maximum inkomensgrens voor de werkgeverspremie zvw (inkomensafhankelijke bijdrage – iab);
- het premiepercentage wordt zodanig (naar beneden) aangepast dat de totale iab gelijk blijft; Afschaffen zorgtoeslag;
- Afschaffen van het eigen risico;
- Invoering van een procentuele werknemerspremie met een franchise gelijk aan de awf-franchise, waarbij het percentage zo gekozen is dat de kosten van de vier bovengenoemde aanpassingen worden gedekt (5,2%).
De notitie behandelt voorts twee alternatieven. In variant 2 is geen sprake van afschaffen van het eigen risico, maar bevriezing op het niveau van 2011. In variant 3 wordt de nominale premie verder verlaagd, naar 150 euro. Deze nominale premie dekt alleen de uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars. De nominale rekenpremie waar de zorguitkeringen uit betaald worden is in deze variant 0 euro. In beide varianten wordt de werknemerspremie weer zodanig aangepast dat het gehele pakket kostendekkend is. Hierdoor is de werknemerspremie in variant 2 het laagst (4,2%) en in variant 3 het hoogst (7,4%).
In alle varianten stijgt de koopkracht voor driekwart van de huishoudens. De koopkracht van de hoogste inkomens daalt juist fors. De herverdeling van hoge naar lage en middeninkomens is het sterkst in variant 3 en het minst sterk in variant 2. De koopkrachteffecten voor zelfstandigen zijn niet expliciet in beeld gebracht, maar zeker is ook hier herverdeling plaatsvindt van hoge naar lage inkomens. In variant 3 gaan uitkeringsgerechtigden en 65-plussers er het meeste op vooruit, omdat in deze variant een relatief groot deel van de zorg wordt gefinancierd via de werknemerspremie. In variant 2 gaan juist werknemers er relatief veel op vooruit, omdat de werknemerspremie in deze variant relatief laag is.
Paragraaf 2 gaat in op de gevolgen voor de overheidsfinanciën en paragraaf 3 behandelt de koopkrachteffecten. Tot slot volgt in paragraaf 4 een kwalitatieve discussie over de gevolgen voor het zorgverzekeringsstelsel.