16 juli 2003

Rising skill premia; you ain't seen nothing yet?

Inkomensongelijkheid neemt toe door stijgende vraag naar hoogopgeleiden

Persbericht
De inkomensverschillen tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden zijn de afgelopen vijfentwintig jaar fors toegenomen, ondanks de sterke stijging van het aandeel hoogopgeleiden in de beroepsbevolking.

Oorzaak hiervan is dat de vraag naar hooggeschoolden nog sterker is gegroeid dan het aanbod, vooral onder invloed van technologische ontwikkelingen. Naar verwachting zal ook in de toekomst de vraag naar hoogopgeleiden blijven toenemen, ten koste van de vraag naar laagopgeleiden. Het aanbod van hooggeschoolden zal echter niet in het zelfde tempo kunnen blijven stijgen als in de afgelopen jaren, omdat niet iedereen beschikt over de vereiste talenten voor een hogere opleiding. Hooggeschoolde arbeid wordt hierdoor relatief schaars, wat de prijs ervan opdrijft. Dit zal tot gevolg hebben dat de inkomensverschillen in de komende decennia scherp toenemen.

De inkomensongelijkheid is vooral sterk toegenomen in de Verenigde Staten. In Europese landen zorgen de regelingen op het gebied van arbeidsmarkt en sociale zekerheid voor een meer gematigde ontwikkeling van inkomensverschillen. De trend is echter gelijk in Amerika en Europa.

Dit concluderen de onderzoekers Richard Nahuis en Henri de Groot van het Centraal Planbureau (CPB) in hun vandaag verschenen CPB Discussion Paper Rising Skill Premia: you ain't seen nothing yet? In deze studie bespreken zij eerst de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot de vraag welke factoren bepalend zijn voor inkomensongelijkheid. Op basis van eigen empirisch onderzoek analyseren zij vervolgens de oorzaken van de ontwikkeling van inkomensongelijkheid over de tijd, en de oorzaak van verschillen in inkomensongelijkheid tussen landen. Daarbij onderzoeken ze met name de effecten van technologische ontwikkeling en van toenemende globalisering, de rol van vakbonden en het aanbod van hooggeschoolden ten opzichte van laaggeschoolden. Deze factoren worden in de literatuur genoemd als mogelijke verklaringen voor de stijgende inkomensongelijkheid.

In de afgelopen decennia is de inkomensongelijkheid tussen hoog- en laaggeschoolden vooral in de VS drastisch toegenomen, maar ook in sommige Europese landen zijn de verschillen duidelijk groter geworden.

Op basis van het literatuuronderzoek concluderen de auteurs dat globalisering slechts een zeer beperkte bijdrage levert aan het verklaren van ontwikkelingen van inkomensongelijkheid in de loop van de tijd. De handel met lagelonenlanden is simpelweg te klein. Ook wijzigingen in instituties op het gebied van sociale zekerheid en arbeidsmarkt zijn te beperkt om veranderingen in inkomensongelijkheid te kunnen verklaren.

Technologische ontwikkelingen zoals de opkomst van Informatie en Communicatie Technologie (ICT) blijken wel van substantiële invloed op de mate van inkomensongelijkheid, omdat de vraag naar hooggeschoolde arbeid hierdoor sterk is gestegen. Het effectief gebruik van ICT vergt relatief veel hoogopgeleiden, zeker op de korte termijn. Ook het toenemend gebruik van kapitaalintensieve productiemethoden, waarbij relatief veel investeringen nodig zijn in vergelijking met de ingezette arbeid, kan leiden tot een stijgende vraag naar hooggeschoolde arbeid. Het gebruik van fysiek en menselijk kapitaal hangt immers sterk samen: een kapitaalintensief productieproces dat gebruik maakt van geavanceerde apparatuur vraagt om de inzet van goedopgeleide mensen. Een belangrijke vraag is of deze tendensen door zullen zetten. De toenemende kapitaalintensiteit is naar alle waarschijnlijkheid een ontwikkeling die nog niet ten einde is. Of ICT ook in de toekomst even veel menselijk kapitaal zal blijven vereisen als momenteel, is een open vraag. Standaardisering van de technologie kan op termijn de behoefte aan hooggeschoolden voor het effectief gebruiken van ICT doen afnemen. Hierdoor zou in de toekomst de druk vanuit de arbeidsmarkt om de inkomensverschillen te vergroten ook kunnen afnemen. Echter, nieuwe technologieën zullen zich ongetwijfeld blijven aandienen. In elk geval laat het empirisch onderzoek in deze studie zien dat er in de afgelopen vier decennia een hardnekkige en aanhoudende druk op de inkomensverhoudingen is geweest.

In de afgelopen jaren heeft een toename van het aanbod van hooggeschoolden de druk om de inkomensverschillen te vergroten nog enigszins in toom weten te houden. Te verwachten valt echter dat in de toekomst minder sprake kan zijn van een dergelijke dempende werking, omdat het aanbod van hooggeschoolden niet tot in het oneindige kan blijven groeien. Het aanbod van hooggeschoolden is, gegeven de verdeling van talent, op natuurlijke wijze begrensd. Ook het verbeteren van de kwaliteit van geschoolden is aan beperkingen onderhevig.

Gegeven de trends uit het verleden is het aannemelijk dat de vraag naar hooggeschoolde werknemers zal blijven toenemen, terwijl het aanbod niet langer zal kunnen doorgroeien in hetzelfde tempo als in de afgelopen jaren. Sterk toenemende ongelijkheid in de bruto inkomens zal het gevolg zijn.

De geschetste ontwikkelingen beperken zich niet tot de VS. Hoewel de institutionele verschillen tussen Europa en de VS op het gebied van sociale zekerheid en arbeidsmarkt leiden tot een verschil in het niveau van inkomensongelijkheid, zijn de trends in beide regio's vergelijkbaar.

Wordt gekeken naar de verschillen in inkomensongelijkheid tussen landen in de OESO, dan blijken Europese landen duidelijk af te wijken van andere OESO-landen. In Europa is de institutionele structuur, en dan vooral de sociale zekerheidsstelsels, sterker gericht op het in toom houden van ongelijkheid. Veelal wordt betoogd dat de prijs die Europa hiervoor betaalt, een hoge werkloosheid is, met name onder laaggeschoolden. Zo verkleint een relatief hoog minimumloon de inkomensverschillen; dit corrigeert de inkomensverhoudingen die op een vrije markt zouden ontstaan. Tegelijkertijd vermindert hierdoor de vraag naar laaggeschoolde arbeid, waardoor veel laaggeschoolden buiten het arbeidsproces komen te staan. Inderdaad is de werkloosheid in Europa gemiddeld genomen relatief hoog ten opzichte van die in de VS. Dit geldt echter zowel voor hoogopgeleiden als voor laagopgeleiden.

Uit het onderzoek blijkt dat hogere werkloosheid niet substantieel van invloed is op de mate van inkomensongelijkheid. Een duidelijk direct effect is wel aantoonbaar voor de aanwezigheid en de macht van vakbonden. Vakbonden blijken de inkomensongelijkheid meer direct in toom te houden door grote inkomensverschillen tussen werkenden tegen te gaan. In landen met sterke vakbonden zijn de inkomensverschillen dan ook kleiner.

De toename van de ongelijkheid tussen laag en hooggekwalificeerde werknemers zal waarschijnlijk het welvaartsbeleid in de komende decennia sterk beïnvloeden. De vraag naar herverdeling zet druk op de marginale inkomstenbelastingtarieven en andere sociale-zekerheidsmaatregelen.

Tot deze conclusie komen we door de te verwachten vraag naar en het te verwachten aanbod geschoolden tegenover elkaar te plaatsen. Als de vraag naar hooggeschoolden blijft toenemen in het tempo van de afgelopen decennia, zal het aanbod net zo snel moeten blijven groeien als in de afgelopen decennia. Het eerste is plausibel, het laatste is dat echter niet. Dit Discussion Paper behandelt dit dilemma en schetst de belangrijkste onzekerheden rondom de onderliggende trends.

Auteurs

Richard Nahuis
Henri de Groot