MEV 2019 (sept 2018), raming voor 2018 en 2019
Economie bloeit, maar internationale onzekerheden worden sterker
Dat concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in de Macro Economische Verkenning (MEV) die zojuist is gepubliceerd. De nieuwste economische vooruitzichten, waarin de jongste besluitvorming van het kabinet is verwerkt, wijken nauwelijks af van de in augustus gepubliceerde voorlopige raming (cMEV).
2017 | 2018 | 2019 | |
Bbp-groei zet door | 2,9 | 2,8 | 2,6 |
Werkloosheid naar laagste niveau sinds 2001 | 4,9 | 3,9 | 3,5 |
Verhoging lage btw-tarief duwt inflatie omhoog | 1,3 | 1,6 | 2,5 |
Koopkracht in de lift | 0,3 | 0,4 | 1,5 |
Begrotingsoverschot | 1,2 | 0,9 | 1,0 |
Overheidsschuld neemt verder af | 57 | 53 | 49 |
In de beschouwing van deze MEV beschrijft het CPB hoe Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats kan blijven voor het bedrijfsleven zonder de doorsluisfunctie te vergroten (MEV, pagina 14) . De MEV besteedt verder speciale aandacht aan onder andere de kans op het bereiken van de AOW-leeftijd, de zelfstandigenaftrek, de achterblijvende inkomensgroei, klimaatbeleid, het mededingingsbeleid in het Regeerakkoord en het idee van een belasting op robots (overzicht tekstkaders).
Mogelijke vragen en antwoorden:
Waardoor stijgt de koopkracht in 2019 zoveel harder dan in 2018?
Dit komt doordat de lonen harder stijgen dan in 2018 en door de aanpassingen in de inkomstenbelasting die het kabinet in 2019 invoert. Gezinnen met kinderen profiteren van de hogere kinderbijslag.
Waarom denkt het CPB dat de lonen harder gaan stijgen?
De loonstijging is volgend jaar groter doordat de krapte op de arbeidsmarkt verder toeneemt. De hogere inflatie in 2019 leidt bovendien tot hogere looneisen.
Waardoor valt de economische groei in 2019 lager uit?
De economische groei is in 2019 net wat lager doordat de woningmarkt minder uitbundig is en de netto uitvoer iets daalt.
Worden de intensiveringen uit het Regeerakkoord uitgevoerd?
Vooralsnog blijkt de overheid niet alle uitgaven te kunnen realiseren die in het Regeerakkoord zijn afgesproken. Dit is in 2018 vooral bij infrastructuur en defensie het geval.
Wordt de btw-verhoging doorberekend in de prijzen die consumenten betalen?
Ja, de btw-verhoging wordt – net als de verhoging van de energiebelasting en de ODE – doorberekend aan de consument. Het directe effect van de btw-verhoging op de inflatie bedraagt +0,6%-punt. De hogere energielasten verhogen de inflatie met een verdere 0,3%-punt. Het totale effect van lastenverhogingen op de inflatie bedraagt +1%-punt.
Waarom rekent het CPB met een hogere zorgpremie dan het kabinet?
Dit komt voornamelijk door een verschil in de raming van de inzet van reserves door zorgverzekeraars. In de raming van het kabinet worden de zorgpremies gedrukt doordat zorgverzekeraars beperkt interen op hun reserves, terwijl in de raming van het CPB de zorgverzekeraars hun reserves beperkt aanvullen.
Downloads
De expansieve begroting en het relatief ruime monetair beleid spelen daarbij een rol. Er zijn wel toenemende onzekerheden die de economie negatief kunnen beïnvloeden. Dit geldt voor handelsconflicten die kunnen ontstaan, het onzekere Italiaanse begrotingsbeleid en de mogelijke cliff-edge Brexit. Door de sterke conjunctuur staan de overheidsfinanciën in de plus. Het begrotingssaldo dat geschoond is voor de stand van de conjunctuur daalt in 2019 echter naar een tekort van 0,4% van het bbp.
Tekstkaders in MEV 2019
- Onzekerheidsrisico’s nader belicht: Italië en een handelsoorlog
- Mededingingsbeleid in het Regeerakkoord
- Bedrijven: winnaars of verliezers door klimaatbeleid?
- Onzekerheid rondom de raming
- Economische en beleidsmatige verklaringen voor achterblijvende inkomensgroei sinds 2002
- Woningschaarste neemt op termijn af
- Belang buitenlandse arbeid neemt toe voor Nederland
- Mensen maken steeds meer kans de AOW-leeftijd te bereiken
- Hogere besparingen verwerkt door akkoorden voor de curatieve zorg
- Belasting op robots is geen oplossing
- Conditionele zelfstandigenaftrek geen panacee
- Koopkracht in context: huishoudens onder de lage-inkomensgrens
Fan Charts September 2018
De figuren tonen zogenaamde fan charts rondom de MEV2019-puntvoorspelling voor bbp-groei, hicp-inflatie, werkloosheid en het feitelijk EMU-saldo.
De dikgedrukte lijn betreft de realisaties (2013-2017) en de MEV2019-puntvoorspellingen voor 2018 en 2019. Rondom het centrale pad wordt een waaier van betrouwbaarheidsintervallen getoond:
- 30% betrouwbaarheidsinterval dat loopt van het 35e t/m 65e percentiel, donkerblauw gebied
- 60% betrouwbaarheidsinterval dat loopt van het 20e t/m 80e percentiel, donkerblauw + blauw gebied
- 90% betrouwbaarheidsinterval dat loopt van het 5e t/m 95e percentiel, donkerblauw + blauw + lichtblauw gebied
De kans is dus 30% dat de uitkomst in het donkerblauwe gebied uitkomt en de kans is 10% dat de uitkomst buiten de waaier valt. Met andere woorden, de waaier is een grafische weergave van de waarschijnlijkheid van de verschillende uitkomsten. De dikgedrukte lijn geeft de meest waarschijnlijke uitkomst weer en uitkomsten zijn waarschijnlijker naarmate ze dichter bij de dikgedrukte lijn liggen.
Lees ook het bijbehorende CPB Achtergronddocument.
Downloads
Contactpersonen
Het wetsvoorstel bevat een generieke renteaftrekbeperking en regelingen tegen het verschuiven van winsten naar gecontroleerde buitenlandse entiteiten. Het CPB acht de budgettaire ramingen van beide maatregelen neutraal en redelijk. De raming van de generieke renteaftrekbeperking acht het CPB een raming met grote onzekerheid.
Downloads
Auteurs
Strengere regulering heeft mogelijk zowel voor- als nadelen
Op basis van economische theorie kan zowel een positief als negatief productiviteitseffect van strengere regelgeving worden verwacht. In deze notitie houden we daarom rekening met vier denkbare scenario’s. In een eerste scenario resulteert strengere regulering in een oplopend productiviteitsverlies. Een milde variant daarop, waarbij het verlies na korte tijd stabiliseert, is een tweede scenario. In een derde scenario vindt na een korte dip volledig herstel van de productiviteit plaats. Dat herstel zet in een vierde scenario door en leidt zelfs tot hogere productiviteit. We laten de empirische literatuur uitwijzen welk van deze vier denkbare uitkomsten het meest waarschijnlijk is.
Korte termijn productiviteitsverlies dat stabiliseert en soms herstelt
Op basis van de empirische literatuur concluderen we dat de productiviteit doorgaans in het begin wat terugvalt, maar na twee tot drie jaar stabiliseert en relatief vaak weer herstel vertoont. Het is onduidelijk of dat herstel van de productiviteit volledig is. Het is dus mogelijk, maar niet zeker dat de productiviteit na verloop van tijd hetzelfde is als bij afwezigheid van de strengere regulering. Daarbij merken we op dat volledig herstel waarschijnlijker lijkt voor industrieën dan voor bedrijven. Daardoor lijkt de vrees dat klimaatbeleid de Nederlandse industrie blijvende, oplopende schade berokkent ongegrond. Aan de andere kant mag je ook geen gouden bergen verwachten. We zien namelijk niet dat de productiviteit hoger uitkomt dan zonder de aanscherping van beleid.
Toename brede welvaart niet ondenkbaar
We kunnen ons voorstellen dat de brede welvaart per saldo toeneemt door strengere regulering. De brede welvaart groeit wanneer de welvaartswinst als gevolg van milieueffecten groter is dan het welvaartsverlies voor het bedrijfsleven. Het welvaartsverlies is de gecombineerde afname van productie door uittredende bedrijven die de nalevingskosten van regulering niet kunnen dragen én de productiviteitsdaling die de overblijvende bedrijven ondervinden. In deze notitie hebben we alleen zicht op het welvaartsverlies door productiviteitsdalingen, maar dat lijkt beperkt. Omdat daar tegenover staat dat de aanscherping van regulering tot milieuwinst leidt, is een per saldo positief welvaartseffect niet ondenkbaar.
Downloads
Auteurs
In totaal zijn 36 fiscale maatregelen uit het Belastingplan 2019 aan een toetsing onderworpen. Hiervan hebben er 33 een budgettair effect. Maatregelen met een geraamd budgettair effect van meer dan 50 mln euro en maatregelen met onzekere of grote gedragseffecten hebben een uitvoerige beoordeling gekregen. Bij iedere budgettaire raming geeft het CPB een afzonderlijke inschatting van de onzekerheid. Tabellen 1 en 2 geven een overzicht van alle gecertificeerde maatregelen. In de navolgende paragraaf wordt de certificering van en de onzekerheidsanalyse voor enkele specifieke ramingen toegelicht.
Downloads
Auteurs
Voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de Participatiewet ontvangen gemeenten een budget. De hoogte van het budget wordt bepaald op basis van een raming voor het aantal uitkeringsgerechtigden en de gemiddelde hoogte van een uitkering. Het CPB publiceert ramingen van het aantal bijstandsuitkeringen in het lopende en komende jaar in het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart en in de Macro Economische Verkenning (MEV) in september. Het uitgangspunt in de raming is de ramingsregel die het verband weergeeft tussen mutaties in de werkloze beroepsbevolking (WBB) en de mutatie in de bijstand.
De volgende paragraaf geeft een onderbouwing van de bijstandsraming in de MEV 2019 voor het jaar 2018. Paragraaf 3 bevat een vooruitblik naar 2019. De werking van de ramingsregel wordt toegelicht in een tekstkader.
Downloads
Auteurs
De analyse van de lastenontwikkeling wordt gedaan aan de hand van de CPB-indicator: de beleidsmatige lastenontwikkeling op EMU-basis. Een beleidsmutatie is een aanpassing van belasting- en premietarieven of een beleidsmatige aanpassing van de grondslag van belastingen en premies. De BLO-indicator is op EMU-basis om zo goed mogelijk bij de Nationale Rekeningen van het CBS aan te sluiten. Alle in dit Achtergronddocument genoemde bedragen zijn op EMU-basis, tenzij anders vermeld. De CPB-boekhouding van beleidsmutaties start in 1998; om die reden is dat jaar de startdatum van de analyse in dit document. De aansluiting van de cijfers in dit Achtergronddocument is op basis van de MEV 2019.
Downloads
Auteurs
Op basis van nationale en internationale literatuur lijkt de ontwikkeling van de gezonde levensverwachting de ontwikkeling van de totale levensverwachting in belangrijke mate te volgen. Als extra jaren vooral extra gezonde jaren zijn, dan biedt dit – met de juiste voorbereiding – ruimte voor langere werkzame levens. Mocht er onverwacht toch sprake zijn van een duidelijke toename van het aantal ziektejaren, dan kan het aandeel arbeidsongeschikten sterker toenemen. Maar ook in dat geval blijven de hoge arbeidsongeschiktheidspercentages zoals we die kenden in het jaar 2000 vooralsnog buiten beeld.
Afgaande op de verwachte stijging van de gezonde levensverwachting hoeft het beroep op arbeidsongeschiktheid bij een stijgende AOW-leeftijd niet sterk toe te nemen. Voor de gezonde levensverwachting publiceert het CBS vier verschillende maatstaven, te weten de levensverwachting 1) in goed ervaren gezondheid, 2) in goede geestelijke gezondheid, 3) zonder lichamelijke beperkingen en 4) zonder chronische ziekten.
De eerste drie maatstaven ontwikkelen zich vrijwel even gunstig als de totale levensverwachting. Alleen de ontwikkeling van de levensverwachting zonder chronische ziekten lijkt hierbij achter te blijven, maar dit blijkt de indicator te zijn die het minst sterk samenhangt met arbeidsongeschiktheid.
Uit een regressieanalyse voor personen tussen 50 en 62 jaar blijkt dat het beroep op arbeidsongeschiktheid toeneemt met de leeftijd en samenhangt met medicijngebruik. Bij een AOW-leeftijd van 70 jaar zou het aandeel arbeidsongeschikten onder 69-jarige mannen kunnen oplopen tot ongeveer 26 procent als er helemaal geen gezondheidswinst geboekt zou worden. Dit is ongeveer 9 procentpunt hoger dan onder de huidige 64-jarigen, maar blijft ruim onder de 33 procent arbeidsongeschikten in 2000 onder mannen van 55 tot 64 jaar. Als er – conform de verwachtingen – wel gezondheidswinst geboekt wordt, dan kan het aandeel arbeidsongeschikten onder de toekomstige 69-jarigen duidelijk dichter bij de 17 procent van de huidige 64-jarigen komen te liggen.
De feitelijke toekomstige ontwikkeling van de arbeidsongeschiktheid bij een hogere AOW-leeftijd is nog erg onzeker. Vandaar dat de in deze studie gepresenteerde inschatting van de ontwikkeling in het aandeel arbeidsongeschikten bij een stijgende AOW-leeftijd ruime bandbreedtes kent.
Downloads
Auteurs
Downloads
Kerngegevenstabel 2016-2019, 18 september 2018
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Relevant wereldhandelsvolume goederen en diensten (%) | 3,6 | 4,9 | 3,4 | 4,0 |
Concurrentenprijs (goederen en diensten, exclusief grond- en brandstoffen (%) | -3,5 | 2,1 | 0,8 | 1,3 |
Olieprijs (dollars per vat) | 44,3 | 55,0 | 72,5 | 72,2 |
Eurokoers (dollar per euro) | 1,11 | 1,13 | 1,19 | 1,17 |
Lange rente Nederland (niveau in %) | 0,3 | 0,5 | 0,6 | 0,7 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Bruto binnenlands product (bbp, economische groei, %) | 2,2 | 2,9 | 2,8 | 2,6 |
Consumptie huishoudens (%) | 1,1 | 1,9 | 2,7 | 2,3 |
Consumptie overheid (%) | 1,3 | 1,1 | 2,0 | 2,8 |
Investeringen (inclusief voorraden, %) | -6,7 | 4,4 | 4,6 | 4,1 |
Uitvoer van goederen en diensten (%) | 1,7 | 5,3 | 3,0 | 4,2 |
Invoer van goederen en diensten (%) | -2,0 | 4,9 | 3,3 | 4,8 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Prijs bruto binnenlands product (%) | 0,5 | 1,2 | 2,0 | 2,5 |
Uitvoerprijs goederen en diensten (exlusief energie, %) | -1,4 | 1,9 | 1,2 | 1,5 |
Prijs goedereninvoer (%) | -4,5 | 4,2 | 2,2 | 1,2 |
Inflatie (geharmoniseerde consumentenprijsindex, hicp, %) | 0,1 | 1,3 | 1,6 | 2,5 |
Loonvoet bedrijven (per uur, %) | 0,7 | 1,2 | 2,8 | 4,0 |
Contractloon bedrijven (%) | 1,5 | 1,6 | 2,0 | 2,9 |
Koopkracht, statisch, mediaan, alle huishoudens (%) | 2,6 | 0,3 | 0,4 | 1,5 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Beroepsbevolking (%) | 0,4 | 0,8 | 1,1 | 1,0 |
Werkzame beroepsbevolking (%) | 1,3 | 2,1 | 2,1 | 1,5 |
Werkloze beroepsbevolking (in duizend personen) | 538 | 438 | 355 | 320 |
Werkloze beroepsbevolking (niveau in % beroepsbevolking) | 6,0 | 4,9 | 3,9 | 3,5 |
Werkgelegenheid (in uren, %) | 2,0 | 1,9 | 2,1 | 1,5 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Arbeidsinkomensquote bedrijven (niveau in %) (a) | 73,6 | 73,4 | 73,7 | 74,3 |
Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur, %) | 0,2 | 0,9 | 0,8 | 1,2 |
Individuele spaarquote (niveau in % beschikbaar inkomen) | 3,6 | 2,9 | 3,1 | 2,9 |
Saldo lopende rekening (niveau in % bbp) | 8,1 | 10,5 | 10,1 | 9,9 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
EMU-saldo (% bbp) | 0,0 | 1,2 | 0,9 | 1,0 |
EMU-schuld (ultimo jaar, % bbp) | 62,0 | 57,1 | 53,0 | 49,1 |
Collectieve lasten (% bbp) | 38,4 | 38,7 | 38,7 | 39,2 |
Bruto collectieve uitgaven (% bbp) | 44,0 | 42,9 | 42,5 | 42,4 |
Aanvullende kerngegevens 2016-2019
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Bruto investeringen bedrijvensector (exclusief woningen %) | -15,9 | 5,5 | 4,1 | 3,4 |
Investeringen bedrijven in woningen (%) | 21,7 | 12,0 | 8,5 | 5,9 |
Uitvoer van binnenslands geproduceerde goederen (exclusief energie, %) | 3,7 | 5,6 | 3,1 | 3,6 |
Wederuitvoer goederen (exclusief energie, %) | 5,6 | 8,7 | 5,1 | 6,0 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Nationale consumenten prijsindex (cpi, %) | 0,3 | 1,4 | 1,6 | 2,4 |
Afgeleide nationale consumentenprijsindex (cpi, %) | 0,3 | 1,4 | 1,3 | 1,4 |
Loonvoet sector overheid (%) | 2,5 | 3,0 | 3,5 | 3,4 |
Prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers (%) | 2,3 | 0,7 | 2,9 | 2,9 |
Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc, %) | 0,2 | 1,5 | 1,7 | 1,6 |
Prijs intermediair verbruik (%) | 0,3 | 1,3 | 2,2 | 2,3 |
Prijs bruto overheidsinvesteringen (iboi, %) | -0,2 | 1,3 | 1,5 | 1,9 |
Prijs nationale bestedingen (%) | 0,4 | 1,2 | 1,9 | 2,6 |
Prijs toegevoegde waarde bedrijven (%) | 0,0 | 1,1 | 1,9 | 2,0 |
Contractloon marktsector (%) | 1,5 | 1,7 | 2,0 | 3,0 |
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Bruto binnenlands product (bbp, in miljarden euro's) | 708,3 | 737,0 | 772,7 | 812,8 |
Bevolking (in duizenden personen) | 17030 | 17132 | 17220 | 17300 |
Beroepsbevolking (in duizenden personen) | 8942 | 9017 | 9115 | 9210 |
Werkloze beroepsbevolking nationale definitie (in duizenden personen) | 581 | 471 | 390 | 350 |
Werkloze beroepsbevolking nationale definitie niveau, % beroepsbevolking) | 7,3 | 5,9 | 4,8 | 4,3 |
Bruto modaal inkomen (euro) | 33500 | 34000 | 35000 | 36000 |
EMU-saldo structureel (EC-methode, % bbp) | 0,5 | 0,8 | 0,2 | -0,4 |