Gevolgen van de inflatie zijn ongelijk verdeeld
Pieter Hasekamp
directeur bij het Centraal PlanbureauWie betaalt de rekening van de gestegen inflatie? Nu de consumentenprijzen voor de tweede maand op rij ruim 10% hoger liggen dan een jaar geleden, houdt die vraag velen bezig. En het antwoord lijkt eenvoudig: wij allemaal.
De gestegen energieprijzen zorgen ervoor dat Nederland meer betaalt voor zijn importen. Dit zogeheten ’ruilvoetverlies’ maakt ons collectief armer. Consumenten zijn daarvan in de eerste plaats de dupe, door een hogere gasrekening en hogere prijzen aan de pomp en in de supermarkt. Maar ook bedrijven worden geconfronteerd met hogere prijzen voor energie en grondstoffen, die ze niet altijd kunnen doorberekenen. En de overheid? Die lijkt via de btw te profiteren van hogere prijzen, maar schijn bedriegt: wat de consument extra uitgeeft aan energie en voedsel, kan hij niet besteden aan andere zaken. Helaas, er is niets aan te doen: we zullen het ruilvoetverlies voor lief moeten nemen.
Toch valt op deze conclusie het nodige af te dingen. Allereerst op de hoogte van de inflatie zelf. De afgelopen weken werd duidelijk dat de gebruikte rekenmethode op korte termijn een forse opwaartse vertekening geeft, door de berekening van de energieprijzen. Deze worden in Nederland gemeten aan de hand van nieuw afgesloten contracten, maar het grootste deel van de huishoudens heeft een contract voor een jaar of langer, met vaste prijzen. Daar komt bij dat de afgelopen winter zeer zacht was, waardoor ook het verbruik van energie fors lager ligt dan waarmee gerekend wordt. Dat betekent niet dat er geen probleem is: uiteindelijk gaat iedereen de prijsverhoging voelen.
De paradox is dat consumenten de huidige extreem hoge inflatie nog maar deels in de portemonnee merken en dat straks, bij een officieel dalende inflatie, de hogere energierekening voor velen pas echt gaat doortikken.
Marktmacht
Ook bij bedrijven speelt er een paradox. Mijn collega Jeroen Hinloopen wees daarop in een column op de CPB-website. Hij zag opeens overal de stelling opduiken dat bedrijven met marktmacht de hogere energieprijzen doorberekenen aan de consument, terwijl bedrijven in een concurrerende markt dat niet kunnen.
Dat klinkt logisch, maar het tegenovergestelde is waar. Wie marktmacht heeft, kan ervoor kiezen om hogere prijzen door te berekenen – maar zal dat lang niet altijd doen, omdat klanten dan minder zullen gaan consumeren. Bedrijven met minimale marges hebben juist geen keus: ze moeten hogere prijzen wel doorberekenen, net als hun concurrenten.
Dat is een van de redenen dat juist voedselprijzen nu hard stijgen: veel boeren hebben eenvoudigweg te kleine winstmarges om de gestegen prijzen van bijvoorbeeld kunstmest en veevoer niet volledig door te berekenen.
Winstverhogend
Dit heeft interessante beleidsimplicaties. Als bedrijven met hoge winstmarges er inderdaad voor kunnen kiezen om hogere prijzen maar beperkt door te rekenen, werkt directe of indirecte subsidiëring van energie door de overheid vooral winstverhogend, niet prijsverlagend. Het lijkt dus ook in dit opzicht verstandig dat de Nederlandse overheid terughoudend is met overheidssteun voor bedrijven en zich beperkt tot gerichte inkomenssteun voor lagere inkomens en een lagere energiebelasting voor consumenten.
Het betekent ook dat hogere lonen niet direct hoeven te leiden tot de gevreesde loon-prijsspiraal: gegeven de winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven, en de krapte op de arbeidsmarkt, is er ruimte voor hogere loonstijgingen zonder dat die direct hoeven te leiden tot nieuwe prijsstijgingen.
Daar ligt een rol voor sociale partners, maar ook voor de overheid. De arbeidsmarktkrapte is momenteel acuut in een groot deel van de publieke sector: zorg, onderwijs, politie en defensie. Daarnaast heeft de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid voor mensen met lagere inkomens die bijvoorbeeld afhankelijk zijn van uitkeringen, of van inkomenssteun via toeslagen. Juist zij dreigen nu door de armoedegrens te zakken.
Uiteindelijk gaat het om de verdeling van de pijn. We zien nu inflatie-ongelijkheid: bij consumenten een zeer laag consumentenvertrouwen en dalende koopkracht, vooral aan de onderkant. Bij bedrijven juist een hoog producentenvertrouwen, een hoog winstaandeel in het nationaal inkomen en historisch lage faillissementscijfers.
Nederland-exportland kan een ruilvoetverlies wel dragen – maar dat geldt niet voor iedereen in de samenleving.
Pieter Hasekamp
Dit essay van Pieter Hasekamp is op vrijdag 20 mei 2022 ook gepubliceerd op de opiniepagina van Het Financieele Dagblad.
- meer over Pieter
alle columns en artikelen
Recente CPB columns
- De les van de oliebollentest - Marielle Non
- Van wie is de ruimte? - Jeroen Hinloopen
- Kinderwetje uit 1874 nog steeds actueel - Frits Bos
alle columns en artikelen