17 november 2022
CPB Column - Jeroen Hinloopen

Van energieschok naar prikkelcontract

Photo of Jeroen Hinloopen
Er zijn goede redenen om een prijsplafond op de markten voor gas en elektriciteit in te voeren. De manier waarop energieleveranciers gecompenseerd worden bij een prijsplafond dat lager is dan hun inkoopprijs, vereist wel goed begrip van de werking van energiemarkten. Als onbedoeld de verkeerde prikkels worden ingeregeld, blijft de belastingbetaler met een onnodig hoge rekening zitten.
Jeroen Hinloopen
onderdirecteur bij het Centraal Planbureau
Photo of Jeroen Hinloopen

Het is de bedoeling dat er per 1 januari 2023 een prijsplafond voor gas en elektriciteit voor kleinverbruikers wordt ingevoerd, zo staat te lezen op de website van de Rijksoverheid: “Voor gas wordt het maximale tarief € 1,45 per kuub tot een verbruik van 1.200 kuub. Voor elektriciteit wordt het maximale tarief verlaagd tot € 0,40 per KWh en het maximale verbruik verhoogd tot 2.900 kWh.” Het verschil tussen de prijs en het prijsplafond komt voor rekening van de belastingbetaler: “De energieleveranciers ontvangen een vergoeding voor het energieverbruik dat onder het plafond valt.”

Dat laatste klinkt misschien eenvoudig, maar is het niet. Want energieleveranciers opereren op een markt: de markt waarop energie wordt verhandeld. Met een prijsplafond en bijkomende vergoeding voor energieleveranciers grijpt de overheid direct in op de werking van die markt. Als met de onderliggende prikkels niet goed rekening wordt gehouden, dreigt de vergoeding aan energieleveranciers onbedoeld hoog te worden. Een rekening die uiteindelijk weer op het bord van de belastingbetaler belandt en die in theorie zelfs hoger kan uitvallen dan het totale voordeel van het prijsplafond voor consumenten en producenten die onder het plafond vallen.

Groothandelsmarkt

Energieleveranciers handelen in energie: ze kopen energie op de groothandelsmarkt en verkopen energie aan consumenten en producenten. Energieleveranciers lijken zo meer op een supermarkt dan op een bakker; ze bakken geen eigen brood dat ze vervolgens zelf verkopen, maar kopen een product van een ander en verkopen dat weer door. Daarbij proberen energieleveranciers zo goedkoop mogelijk energie in te kopen en die voor een zo hoog mogelijke prijs te verkopen, net zoals supermarkten dat met hun producten doen. 

Er zijn ruim 60 energieleveranciers in Nederland. Door hun onderlinge concurrentie verdienen energieleveranciers marktconforme marges: relatieve winstmarges die gelijk zijn aan de risicovrije rente plus een marktafhankelijke risico-opslag. Dat consumenten en producenten kunnen kiezen uit verschillende energieleveranciers zorgt ervoor dat de marktprijs, de prijs die consumenten en producenten betalen voor hun energie, niet oneigenlijk hoog is. Want bij oneigenlijk hoge winsten door oneigenlijk hoge marktprijzen melden zich nieuwe energieleveranciers die met lagere prijzen klanten aantrekken. 

De concurrentie tussen energieleveranciers zorgt er ook voor dat de inkoopprijs, de prijs die energieleveranciers betalen voor de energie die ze doorverkopen, zo laag mogelijk blijft (daarbij werkt de marktmacht van energieproducenten wel prijsopdrijvend). Als energieleveranciers laks zijn met het scherp inkopen van energie, staan partijen op die goedkoper inkopen en dat kostenvoordeel gebruiken om hun marktaandeel te vergroten.

Ingewikkelde realiteit

De praktijk is ingewikkelder; sommige energieleveranciers zijn bijvoorbeeld ook energieproducenten, andere energieleveranciers richten zich alleen op een bepaalde groep afnemers, niet alle verhandelde energie valt onder het prijsplafond en de energiemarkt strekt zich uit over de landsgrenzen heen. Maar in het algemeen werkt de energiemarkt zo dat energieleveranciers de supermarkten van de energiemarkt zijn waarbij het prijsplafond invloed heeft op een groot deel van het verhandelde volume. En dat geeft een belangrijk inzicht: de concurrentie tussen energieleveranciers grijpt aan op zowel de marktprijs als op de inkoopprijs. De bijkomende concurrentieprikkels moeten dan zoveel als mogelijk behouden blijven, zowel bij de inkoop als bij de verkoop van energie, als er een prijsplafond plus vergoeding voor energieleveranciers wordt ingeregeld.

Marktprijs of inkoopprijs?

De discussie over de vergoeding voor energieleveranciers lijkt zich op de volgende vraag toe te spitsen: moeten energieleveranciers het verschil vergoed krijgen tussen het prijsplafond en hun marktprijs of tussen het prijsplafond en hun inkoopprijs? Het antwoord is: in beide gevallen kan er een onbedoeld hoge rekening voor de belastingbetaler ontstaan door verstoring van de marktwerking. Er zou daarom nagedacht moeten worden over een alternatief: een prikkelcontract.

Bij een vergoeding gebaseerd op de marktprijs is de prikkel verdwenen om die marktprijs zo laag mogelijk te houden, want de marktprijs speelt dan voor energieleveranciers geen rol meer bij het binnenhalen van klanten. Sterker, de marktprijs zou kunnen gaan stijgen want het daarmee groeiende verschil tussen het prijsplafond en de marktprijs is pure winst voor de energieleveranciers.

Bij een vergoeding gebaseerd op de inkoopprijs is de prikkel verdwenen om die inkoopprijs zo laag mogelijk te houden, want de inkoopprijs speelt dan voor energieleveranciers geen rol meer bij het laag houden van hun kosten. Sterker, de marktmacht van energieproducenten zou de inkoopprijs verder kunnen laten stijgen want die prijsstijging komt volledig voor rekening van de belastingbetaler, niet van de energieleverancier.

Sturen op ‘overwinsten’ biedt ook geen uitkomst. Energieleveranciers die ‘teveel’ winst dreigen te maken, hebben een sterk verminderde prikkel om nog te concurreren om extra klanten binnen te halen en/of om scherper hun energie in te kopen. Want dat verhoogt hun winst en dat mag niet. De bijkomende verlaging van de concurrentiedruk vermindert de druk op zowel de marktprijs als de inkoopprijs. Sterker, de onwenselijke situatie kan ontstaan waarbij zowel de marktprijs als de inkoopprijs stijgt. De winsten van energieleveranciers kunnen daarbij gelijk blijven (ze maken geen ‘overwinsten’) terwijl hun vergoeding gestegen is. Maar die vergoeding moeten zij op hun beurt weer aanwenden om de duurder geworden energie in te kopen. De vergoeding in het kader van het prijsplafond is in dit geval de facto een vergoeding voor energieproducenten en niet voor energieleveranciers.

Wat dan wel?

De vergoeding aan energieleveranciers zou een prikkelcontract moeten zijn: een regeling die de belangen van overheid en energieleveranciers meer op een lijn brengt, waarbij de concurrentieprikkels tussen energieleveranciers zo veel mogelijk in stand blijven. De uitwerking van een prikkelcontract is niet eenvoudig maar ook niet onmogelijk; de economische literatuur biedt hiervoor genoeg aanknopingspunten. De rode draad daarbij is dat opbrengsten van concurrerend gedrag deels ten goede blijven komen aan energieleveranciers, inclusief tegenvallende resultaten of mogelijke verliezen. 

Bij een prikkelcontract wordt er gestuurd op de inrichting van de juiste prikkels en niet op gewenste resultaten zoals het tegengaan van ‘overwinsten’. Een ‘redelijke vergoeding’ voor energieleveranciers hoeft niet te worden bepaald, een vergoeding overigens die volgens de ACM op dit moment niet vast te stellen is op basis van historische gegevens vanwege de ongebruikelijk volatiele energiemarkten. Bij een prikkelcontract doet de markt nog steeds haar werk, maar worden de prikkels zodanig beïnvloed dat de uitkomst van de marktwerking in het belang is van iedereen.

Jeroen Hinloopen

alle columns en artikelen

Jeroen Hinloopen

onderdirecteur bij het Centraal Planbureau

Neem contact op