Overgangseffecten bij afschaffing doorsneesystematiek
Lage rente dempt effecten overgang naar nieuw pensioenstelsel
Lees ook het bijbehorende achtergronddocument.
De overgang naar het nieuwe systeem gaat ten koste van de pensioenopbouw van huidige actieve deelnemers. De gemiste pensioenopbouw bedraagt in de eerste tien jaar na de overgang 2,25 miljard euro per jaar. Dit daalt geleidelijk naar 0 in 2065. De totale afname van de pensioenopbouw voor bestaande deelnemers aan uitkeringsovereenkomsten en premieovereenkomsten samen bedraagt ongeveer 60 miljard euro. In eerdere studies was dit becijferd op 100 miljard. Het verschil komt deels door de daling van de rente. Bovendien is in dit onderzoek de premievrijval door de afschaffing van de doorsneesystematiek ingezet om het verlies aan pensioenopbouw voor bestaande deelnemers te beperken. De premievrijval ontstaat doordat de premie van jongeren niet meer deels wordt aangewend voor de pensioenopbouw van ouderen, dus langer kan renderen. De premievrijval is gunstig voor toekomstige deelnemers.
De gemiste pensioenopbouw voor bestaande deelnemers kan lager uitvallen, als de afschaffing van de doorsneesystematiek samenvalt met overgang naar een pensioencontract met een lagere bufferopbouw. Wanneer huidige generaties onder een nieuw pensioencontract minder buffers hoeven op te bouwen, dragen zij minder vermogen over aan toekomstige generaties. Dit dempt de effecten op de pensioenopbouw voor bestaande deelnemers bij overgang naar een nieuw pensioenstelsel.
Tot op heden hanteren bijna alle pensioenfondsen de doorsneesystematiek: alle deelnemers betalen dezelfde premie en krijgen daar een zelfde pensioenopbouw voor terug, ongeacht hun leeftijd. Dit systeem is nadelig voor diegenen die vooral in het eerste deel van hun werkzame leven aan de pensioenregeling deelnemen. Het beoogde nieuwe systeem van degressieve opbouw past beter bij een dynamische arbeidsmarkt en vergemakkelijkt maatwerk en keuzevrijheid bij de inleg. In dit systeem betalen alle deelnemers nog steeds dezelfde procentuele premie, maar die inleg levert voor jongeren meer pensioenrechten op dan voor ouderen. De premie van jongere deelnemers kan immers langer renderen.
Lees ook het bijbehorende achtergronddocument.
Bij invoering van de uitkeringsovereenkomsten is gekozen voor de doorsneesystematiek. Deze systematiek stelde toenmalige oudere werkenden in staat om met relatief weinig premie toch een redelijk pensioen op te bouwen. De daardoor ontstane impliciete schuld wordt tot op de dag van vandaag doorgerold naar nieuwe generaties. Het afschaffen van de doorsneesystematiek door de overstap op degressieve opbouw leidt tot aflossing van de impliciete schuld. Hierdoor is in de toekomst geen premie meer nodig om de impliciete schuld te financieren. Na de eenmalige aflossing van de impliciete schuld is dus minder premie nodig om hetzelfde pensioenresultaat te bereiken. Voor huidige en toekomstige generaties opgeteld, is het saldo van de twee effecten in waarde nul. Het gaat uitsluitend om een andere verdeling van de impliciete schuld tussen huidige en toekomstige generaties.
Voor de meeste huidige actieve deelnemers is de overgang nadelig, omdat zij niet langer profiteren van de gunstige verhouding tussen opbouw en premie in de tweede helft van hun loopbaan. Hier tegenover staat een even groot voordeel voor de jongste en de toekomstige deelnemers.
Het overgangseffect van afschaffing van de doorsneesystematiek wordt in deze notitie gemeten als het saldo van de veranderingen in pensioenopbouw en premie, ofwel de verandering in netto profijt. Afschaffing van de doorsneesystematiek leidt tot premievrijval; jongere en toekomstige deelnemers kunnen hetzelfde pensioen bereiken met lagere premie. De premievrijval kan voor bestaande deelnemers worden gebruikt om de gemiste pensioenopbouw voor huidige deelnemers bij overgang op degressieve opbouw te beperken.
Bij de overgang ondervinden de cohorten in de middenleeftijden van zeg 35 tot 50 jaar het meeste nadeel. Het nadeel bedraagt maximaal 5½% van het aanvullend pensioen. Het macro overgangseffect over alle huidige leeftijdscohorten in een uitkeringsovereenkomst die per saldo nadeel ondervinden bedraagt in de eerste jaren na afschaffing van de doorsneesystematiek circa 2¼ mld euro per jaar (dat is circa 1½% van de premiebasis), wat daarna geleidelijk afloopt tot 0 mld in 2065. Over alle jaren telt het overgangseffect voor deze cohorten op tot ongeveer 55 mld euro in contante waarde. Daar staat in de toekomst een even grote winst tegenover voor huidige jongere en toekomstige generaties. Het effect van de overgang is kleiner dan werd gevonden in eerdere studies doordat nu met een lagere rente wordt gerekend en bovendien rekening wordt gehouden met het voordeel dat huidige generaties ondervinden van de lagere premie.
De overgangseffecten worden verder verkleind wanneer gelijktijdig wordt overgegaan naar een ander pensioencontract met minder bufferopbouw, de zogenoemde ‘dubbele transitie’. In het huidige pensioencontract staat tegenover de impliciete schuld ook een impliciete overdracht aan toekomstige generaties vanwege de vereiste buffers voor pensioenfondsen. Wanneer huidige generaties onder een nieuw pensioencontract minder buffers hoeven op te bouwen, dragen zij minder vermogen over aan toekomstige generaties. Een ‘dubbele transitie’ leidt tot een tegengestelde beweging in de verdeling tussen generaties.
De overgang op degressieve opbouw en leeftijdsonafhankelijke premies binnen uitkeringsovereenkomsten leidt ook bij premieovereenkomsten tot effecten, vooral bij deelnemers rond middelbare leeftijd. Bij de overgang van de huidige progressieve premie naar een leeftijdsonafhankelijke premie neemt de pensioenopbouw voor jongeren toe en voor ouderen af. Voor huidige deelnemers dreigt een daling van de pensioenopbouw met 5 tot 10 mld euro. Anders dan bij uitkeringsovereenkomsten leidt de overgang bij de premieovereenkomsten niet noodzakelijk tot herverdeling tussen generaties.