18 maart 2003

European wage coordination; nightmare or dream to come true? An economic analysis of wage bargaining institutions in the EU

Europese looncoördinatie kan grote gevolgen hebben

Persbericht
Loononderhandelingen zijn in Europa vooralsnog een binnenlandse aangelegenheid. Vakbonden kunnen hun onderhandelingspositie echter verbeteren door internationaal te coördineren. Dit kan variëren van het opstellen van gezamenlijke aanbevelingen, tot het streven naar volledige egalisatie van lonen.

De gevolgen voor de Europese arbeidsmarkten hangen sterk af van de vorm van internationale looncoördinatie. Een streven naar een gelijk loonniveau in heel Europa kan desastreus zijn voor de werkgelegenheid.

Dit concluderen Alain Borghijs (Universiteit van Antwerpen), Sjef Ederveen en Ruud de Mooij (Centraal Planbureau) in CPB Discussion Paper 17, European wage coordination: Nightmare or dream to come true? An economic analysis of wage bargaining institutions in the EU.

Binnen Europa valt bijna 80 procent van de werknemers onder een CAO en Nederland vormt hierop geen uitzondering. Toch is het aantal leden van vakbonden de afgelopen decennia flink gedaald. En terwijl de bonden hun loononderhandelingen op nationaal niveau zijn blijven voeren, richt het Europese bedrijfsleven zich in toenemende mate op internationale markten.

In antwoord op de toenemende Europese integratie hebben Europese vakbonden hun eerste stappen gezet in de richting van internationale coördinatie. Voorlopig zijn deze initiatieven beperkt gebleven tot een klein aantal landen en gaan zij alleen over gezamenlijke regels voor het stellen van looneisen. De enorme institutionele verschillen en hoge coördinatiekosten staan een verdergaande samenwerking vooralsnog in de weg. Toch valt niet uit te sluiten dat vakbonden in de toekomst de loonvorming daadwerkelijk internationaal gaan coördineren. Zo zou bijvoorbeeld een Nederlandse vakbond haar looneis kunnen afstemmen op de eis van een Duitse zusterorganisatie. Dit hoeft niet te betekenen dat ze dezelfde loonsverhoging vragen, maar ze kunnen er wel op toezien dat de concurrentiepositie niet sterk verandert.

Bij zulke lichte vormen van coördinatie kunnen de consequenties voor de Europese arbeidsmarkt beperkt blijven. Het functioneren van de arbeidsmarkt kan zelfs verbeteren omdat samenwerkende vakbonden beter rekening kunnen houden met de invloed van loonstijgingen op inflatie. Bij sterkere vormen van looncoördinatie, zoals gelijke looneisen, zijn de consequenties minder gunstig. Het wordt dan namelijk moeilijker voor individuele landen om in te spelen op nationale ontwikkelingen. Wordt een Europees land dan door een ramp getroffen, dan kan het de economische schade niet meer indammen door eenzijdig de lonen aan te passen. Echt ernstig wordt het als looncoördinatie zich zou richten op een volledig gelijk loonniveau in alle Europese landen. Reële verschillen in productiviteit zouden dan niet meer tot uiting kunnen komen in loonverschillen, waardoor de werkloosheid in relatief minder ontwikkelde Europese landen snel zou oplopen. In dat geval zou internationale looncoördinatie tot desastreuze gevolgen voor de arbeidsmarkt leiden.

De onderhandelingsmacht van vakbonden is de laatste decennia geleidelijk afgenomen door veranderingen in het loonvormingsproces als gevolg van de Europese integratie. Toch is onze voorspelling dat internationale looncoördinatie voorlopig niet van groot belang zal worden.

De belangrijkste reden hiervoor is dat de grote institutionele verschillen tussen Europese lidstaten en de hoge coördinatiekosten een verdergaande samenwerking vooralsnog in de weg staan. Lichtere vormen van cöordinatie, bijvoorbeeld in de vorm van informatie-uitwisseling of overeenkomsten met betrekking tot gezamenlijke regels voor het stellen van looneisen, zijn waarschijnlijker en zijn in enkele gevallen zelfs al geïntroduceerd.

Als op de wat langere termijn sterkere vormen van internationale looncoördinatie, zoals gelijke looneisen, hun beslag zouden krijgen, zou dit de onderhandelingspositie van vakbonden ten opzichte van werkgevers versterken. De effecten op de evenwichtswerkloosheid zijn niet op voorhand duidelijk. Aan de ene kant leidt de versterkte onderhandelingspositie tot hogere lonen en daarmee tot meer werkloosheid. Daartegenover staat dat door EU-brede coördinatie bij de loononderhandelingen rekening gehouden kan worden met de reactie van de Europese Centrale Bank. Een ander ongunstig gevolg van sterkere vormen van internationale looncoördinatie is dat de absorptie van asymmetrische schokken in de EMU lastiger kan worden. Als looncoördinatie zich zou richten op een volledig gelijk loonniveau in alle Europese landen, kan internationale looncoördinatie zelfs een nachtmerrie blijken, omdat hiermee een cruciaal stablisatie-mechanisme in de EMU wordt bemoeilijkt.

Auteurs

Alain Borghijs
Sjef Ederveen
Ruud de Mooij