25 oktober 2004

Is the American model Miss World? Choosing between the Anglo-Saxon model and a European-style alternative

Actief arbeidsmarktbeleid kan positief bijdragen aan werkgelegenheid en inkomensverdeling

Persbericht
De gemiddelde Amerikaan heeft een 30% hoger inkomen dan de gemiddelde inwoner van de Europese Unie. Dit is vooral toe te schijven aan een groot verschil in het aantal gewerkte uren. In termen van productiviteit per gewerkt uur scoort daarentegen een aantal EU-landen zelfs beter dan de Verenigde Staten.

Ook de werkgelegenheid in personen is in enkele EU-landen, zoals Nederland en Denemarken, vergelijkbaar met die in de Verenigde Staten. Die landen bereiken dit met een veel gelijkmatigere inkomensverdeling. Inkomensherverdeling gaat dus niet altijd gepaard met lagere arbeidsparticipatie en hogere werkloosheid. Vergelijking van landenprestaties toont aan dat uitgaven aan actief arbeidsmarktbeleid (waarbij gedacht kan worden aan ondersteuning bij sollicitatie, gesubsidieerde banen, herscholing, etc.) een belangrijke bijdrage hebben geleverd: ze hebben zowel de werkgelegenheid als de inkomensgelijkheid bevorderd. Uitgaven aan arbeidsbemiddeling, loopbaanbegeleiding en hulp bij sollicitatie zijn het meest effectief geweest.

Dit zijn de belangrijkste conclusies die onderzoekers van het Centraal Planbureau (CPB) trekken in het vandaag verschenen CPB Discussion Paper 'Is the American Model Miss World? Choosing between the Anglo-Saxon model and a European-style alternative'. Dit rapport is geschreven door Henri de Groot, Richard Nahuis en Paul Tang.

Met het vaststellen van de Lissabon-agenda hebben de landen van de Europese Unie zichzelf ten doel gesteld binnen tien jaar de meest competitieve economie ter wereld te zijn zonder de sociale samenhang te schaden. Op dit moment bedraagt de achterstand in inkomen per hoofd gemiddeld 30% ten opzichte van dat van de Verenigde Staten. Wordt er in de Verenigde Staten vooral méér of vooral efficiënter gewerkt? Het eerste blijkt het geval. De achterstand kan grotendeels verklaard worden uit het feit dat in veel Europese landen werknemers minder uren werken dan in de Verenigde Staten.

In termen van productiviteit per gewerkt uur en ook werkgelegenheid per inwoner scoort menig Europees land vergelijkbaar met of zelfs beter dan de Verenigde Staten. Dit geldt ondermeer voor Denemarken, Nederland en Noorwegen. Bovendien weten die landen ruime werkgelegenheid en hoge productiviteit te combineren met een veel gelijkmatigere inkomensverdeling dan de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zijn dus niet het enige rolmodel. Er is ook veel te leren (van de verschillen) binnen Europa.

Voor een aantal landen lijkt er een duidelijke afruil te zijn tussen inkomensongelijkheid en economische efficiëntie, in het bijzonder arbeidsparticipatie; deze landen moeten hogere participatie bekopen met meer ongelijkheid. Er zijn echter ook landen die in staat blijken te zijn een relatief hoge participatie en lage ongelijkheid met elkaar te combineren.

Om meer inzicht te verkrijgen in het economische succes van sommige landen, hebben de auteurs paneldata voor de OESO-landen geanalyseerd. Ze hebben onderzoek verricht naar verschillende institutionele determinanten van werkloosheid, arbeidsparticipatie en inkomensongelijkheid, zoals de hoogte en duur van uitkeringen, ontslagbescherming en actief arbeidsmarktbeleid. Daarnaast zijn ook de rol van vakbonden en de belastingwig bekeken. De analyse laat zien dat inkomensherverdeling via het sociale-zekerheidsstelsel niet noodzakelijkerwijs gepaard gaat met lagere participatie en hogere werkloosheid. Met name die landen die relatief veel uitgegeven hebben aan actief arbeidsmarktbeleid, hebben inkomensgelijkheid en hoge arbeidsparticipatie met elkaar weten te combineren. Vooral uitgaven aan loopbaanbegeleiding, hulp bij sollicitatie en arbeidsbemiddeling zijn effectief geweest.

Verder komt uit de resultaten naar voren dat keuzes voor relatief hoge uitkeringen met een relatief korte duur hebben bijgedragen aan het bevorderen van werkgelegenheid, zonder dat daarmee de inkomensongelijkheid is toegenomen.

Volgens de Lissabon-doelstelling moet de Europese Unie in 2010 de meest competitieve economie ter wereld worden, zonder de sociale samenhang en het milieu aan te tasten. 

Aanleiding voor deze doelstelling is het substantieel hogere inkomen per hoofd van Amerikanen. Dit verschil in inkomen per hoofd is vooral toe te schrijven aan een verschil in het aantal gewerkte uren per werknemer. In termen van productiviteit per gewerkt uur en werkgelegenheid in personen scoort menig EU land vergelijkbaar met of zelfs beter dan de VS. Deze landen weten dit te combineren met een veel gelijkmatigere inkomensverdeling. Europese sociale modellen zijn daarom minstens zo interessante voorbeelden als het Amerikaanse model.

Een empirische, vergelijkende analyse biedt meer inzicht in de determinanten van sociaal-economisch succes van landen. We concluderen dat inkomensherverdeling via het socialezekerheidsstelsel niet noodzakelijkerwijs gepaard gaat met lagere participatie en hogere werkloosheid. Sommige landen bereiken betere combinaties door een actief arbeidsmarktbeleid. Met name arbeidsbemiddeling lijkt effectief. Verder laten de resultaten zien dat hoge maar kortdurende werkloosheidsuitkeringen de werkgelegenheid bevorderen zonder dat ze inkomensongelijkheid doen toenemen.

Auteurs

Henri de Groot
Richard Nahuis
Paul Tang

Lees meer over