Kinderopvang in Kaart
Effectieve concurrentie in de kinderopvang nog beperkt
Dat schrijven Karen van der Wiel en Maarten van ’t Riet in de CPB Notitie 'Kinderopvang in Kaart', die op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geschreven.
Sinds 2005, toen de Wet Kinderopvang van kracht werd, is zowel de vraag naar als het aanbod van formele kinderopvang sterk gestegen. In totaal zijn de aan ouders betaalde subsidies gegroeid van een half miljard euro in 2005 naar drie miljard euro in 2011. Het aanbod van kinderopvang heeft zich aangepast in omvang en structuur. De markt bevatte in 2010 een groter aandeel op winst gerichte aanbieders en ook een groter aantal aanbieders met meerdere locaties onder beheer.
De toegankelijkheid tot de kinderopvang is verbeterd, vooral in het Noorden van het land. Wel bestaan er nog altijd problemen met de toegang tot kinderopvang, in de vorm van wachtlijsten. Bovendien is het aantal ouders gestegen dat het wettelijke maximumtarief betaalt, of meer. Daarbij lijken ondernemers nog niet op prijs te concurreren. Lokale marktfactoren kunnen de tariefverschillen tussen buurten niet verklaren. Tegen de verwachting in zijn de tarieven het hoogst in het Oosten van Nederland.
Verder heeft de verandering in het aanbod vooralsnog niet geleid tot een verbetering, maar ook niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de kinderopvang. De zorg dat op winst gerichte bedrijven lagere kwaliteit leveren blijkt ongegrond. De kwaliteit van kinderopvang, gemeten in werknemers per kind, is bij deze instellingen zelfs hoger dan bij stichtingen. Wel dient te worden opgemerkt dat conclusies over kwaliteit zeer onzeker zijn, omdat er te weinig recente gegevens beschikbaar zijn om op grote schaal de kwaliteit van kinderopvanginstellingen te vergelijken.
Lees ook het bijbehorende persbericht.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het Centraal Planbureau gevraagd om de recente ontwikkeling in verschillende publieke belangen die met kinderopvang gemoeid zijn te analyseren. Het ministerie verstaat onder deze belangen i) de toegankelijkheid van de opvang, waaronder de betaalbaarheid, ii) de kwaliteit van de opvang en iii) de doelmatigheid van opvanginstellingen. Het wil weten in hoeverre de introductie van de vraagfinanciering heeft geleid tot veranderingen in deze drie belangen. De vraag is of er ongunstige ontwikkelingen opgetreden zijn die eventueel om beleidsaanpassingen vragen.
Het doel van deze CPB-notitie is om de exercitie van het toenmalige ministerie van Economische Zaken naar het effect van marktwerking op de ontwikkeling in de trits publieke belangen (toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid) uit te breiden voor de kinderopvangsector. Dit gebeurt door zoveel mogelijk recente databronnen te raadplegen. Het gaat hierbij bijna uitsluitend om bestaande databronnen, die voor het merendeel niet eerder voor een marktwerkingsstudie zijn ingezet. Naast het ontsluiten van deze nieuwe informatie onderscheidt deze notitie zich door deze databronnen, waaronder het register van kinderopvanginstellingen, door het CBS verzamelde financiële gegevens van de sector (productiestatistiek) en de toeslaggegevens van de Belastingdienst, aan elkaar te koppelen en zo met elkaar in verband brengen. Door de data op lokaal niveau te combineren en vervolgens econometrisch te analyseren, ontstaat er een completer beeld van de ontwikkelingen in de markt voor de kinderopvang. Dit beeld bevat een nieuwe, ruimtelijke representatie van de wachtlijstproblematiek. Daarnaast worden resultaten gepresenteerd naar inkomensklasse van afnemers van kinderopvang en worden de aanbieders onderscheiden naar rechtsvorm.
De notitie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk twee bespreekt de onderzoeksopzet. Hoofdstuk drie behandelt vervolgens het institutionele kader rondom vraagfinanciering. Hoofdstuk vier beschrijft de ontwikkeling in het aanbod van kinderopvang en de concurrentie tussen verschillende instellingen. De toegankelijkheid van de opvang wordt behandeld in hoofdstuk vijf, terwijl de kwaliteit van de opvang in hoofdstuk zes wordt beschreven. Hoofdstuk zeven belicht de financiële kant van de opvanginstellingen met het oog op doelmatigheid. In hoofdstuk acht ten slotte, worden de conclusies gepresenteerd en wordt bezien of deze geëxtrapoleerd kunnen worden naar de toekomst. Bijlage B1 gaat in op de publieke belangen die het ministerie heeft geformuleerd en plaatst deze in een economische, welvaartstheoretische context. Ook worden de gebruikte datasets en indicatoren uitgebreid beschreven in de bijlagen B2 en B3. Ten slotte presenteert bijlage B4 kaarten van Nederland om de geografische spreiding in diverse indicatoren aan te geven, en geeft bijlage B5 tabellen met uitgebreide regressieresultaten weer.