On labour standards and free trade
Beperking vrijhandel slechte oplossing voor ontwikkelingslanden
Daar staat tegenover dat internationale handel bijdraagt aan groeiende rijkdom, en daardoor indirect tot verbeterende arbeidsomstandigheden kan leiden. Restrictie van vrijhandel is niet het goede antwoord om de arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden te beschermen, omdat dit onnodig ten koste gaat van de economische ontwikkeling aldaar. Het is beter om de oplossing voor het dilemma tussen groei en arbeidsomstandigheden (als het zich voordoet) in een andere richting te zoeken. Een mogelijke uitweg kan worden gevonden in het verenigen van het beste van twee werelden: vrijhandel met een ondergrens voor arbeidsomstandigheden. Een internationale organisatie als ILO (International Labour Organisation) of WTO (World Trade Organisation) zou hier een toezichthoudende rol kunnen krijgen.
Dit concluderen Richard Nahuis van het Centraal Planbureau (CPB), Michiel Kok (ING Bank) en Albert de Vaal (Katholieke Universiteit Nijmegen) in hun vandaag verschenen Discussion Paper On Labour Standards and Free Trade. In deze wetenschappelijke studie belichten zij enkele aspecten van de relatie tussen vrijhandel, arbeidsomstandigheden en economische ontwikkeling. Ook evalueren zij potentiële oplossingen in het licht van de zorgen die in de westerse landen leven over arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden. Het begrip arbeidsomstandigheden betreft uiteenlopende zaken als werktijden, hygiëne en veiligheid op het werk.
De relatie tussen vrijhandel en arbeidsomstandigheden in de derde wereld is een belangrijk element in het debat over globalisering. Deze studie is relevant in het licht van de misstanden in ontwikkelingslanden die aan vrijhandel worden toegeschreven.
Het debat over vrijhandel en ontwikkelingslanden is er één met een lange historie en vele dimensies: is handel goed voor de economische groei, hebben de armsten in de ontwikkelingslanden er baat bij als hun land een open economie is, etc.? De Wereldbank neigt ernaar deze vragen bevestigend te beantwoorden. Handel genereert immers inkomen en daarmee welvaart en economische groei. Omdat landen zich pas goede arbeidsomstandigheden kunnen veroorloven bij een zekere welvaart, zullen op deze manier de arbeidsomstandigheden - op termijn - verbeteren door handel.
Het is nog onduidelijk of dit feitelijk al het geval is. Het daadwerkelijk meten van de gevolgen van meer handel voor het niveau van arbeidsomstandigheden levert tot op heden in wetenschappelijke studies geen eenduidig beeld op. Velen laten zich dan ook niet overtuigen van de gunstige invloed van internationale handel.
Bezorgdheid over uitholling van arbeidsomstandigheden wordt onder meer naar voren gebracht door een deel van de zeer uiteenlopende belangengroepen, die onder de verzamelnaam anti-globalisten bekend staan. Als oplossing wordt vaak gepleit voor het aan banden leggen van internationale handel. Deze studie gaat na of deze oplossing wel de juiste is. Daartoe richten de auteurs zich op het geval dat internationale handel inderdaad per saldo tot slechtere arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden leidt. Het directe effect van scherpere concurrentie domineert dan het indirecte effect van de hogere welvaart op de arbeidsomstandigheden.
De redenering rond het negatieve directe effect op de arbeidsomstandigheden is als volgt. Vrijhandel leidt tot meer internationale concurrentie, waarbij landen in de derde wereld hun goedkope (lees: slechte) arbeidsomstandigheden als wapen in de concurrentiestrijd gebruiken. Ontwikkelingslanden kiezen hier vaak bewust voor, om zo via vrijhandel economische groei te bereiken. Een - tijdelijk - negatief effect op arbeidsomstandigheden wordt daarbij voor lief genomen. Het onderzoek gaat niet in op de vraag bij welke bevolkingsgroepen binnen de ontwikkelingslanden de voordelen van vrijhandel neerslaan, en bij welke groepen de nadelen van slechte arbeidsomstandigheden.
De auteurs laten in hun studie zien dat het beperken van de vrijhandel geen goed middel is om een verbetering van arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden te bereiken. De arbeidsomstandigheden verbeteren wel maar dit veroorzaakt een achteruitgang van de welvaart in de brede zin: inkomen en arbeidsomstandigheden. Door het beperken van handel gaan de ontwikkelingslanden er dus per saldo op achteruit.
Wat is dan wel een goede oplossing om een verbetering van arbeidsomstandigheden in de derde wereld te bevorderen? Uit de studie komt als mogelijke oplossing naar voren hier een coördinerende rol te geven aan een internationale organisatie die het beste van twee werelden gaat verenigen: vrijhandel en een ondergrens voor de arbeidsomstandigheden. Te denken valt aan ILO (International Labour Organisation) of WTO (World Trade Organisation). De internationale organisatie zou ondergrenzen moeten formuleren, afspraken maken over de nakoming ervan en hier toezicht op houden.
De auteurs onderzoeken de effectiviteit en de doelmatigheid van alternatieve maatregelen om de arbeidsstandaarden van lagelonenlanden te verhogen.
Dit doen ze in een twee-landenmodel waar (a) handel en standaarden voor lagelonenlanden negatief samenhangen, en (b) vrijhandel niet langer optimaal is voor het hoge-lonenland ten gevolge van een negatieve psychologische externaliteit die lage standaarden in lagelonenlanden veroorzaakt.
De auteurs vinden dat elk ongecoördineerd, eenzijdig beleid van een hogelonenland met het oogmerk om de psychologische externaliteit te verlagen, verbetert kan worden door gecoördineerd beleid; zowel wat de psychologische externaliteit betreft, als wat de gevolgen voor de welvaart van beide landen aangaat. Aangezien elke verhoging van de standaard in het lagelonenland de welvaart daar verlaagt, is coördinatie niet altijd een haalbare oplossing.
Alleen wanneer coördinatie is ingebouwd in de structuur van de WHO, kan deze aanleiding geven tot een situatie waarin vrijhandel weer in het voordeel werkt van beide landen.