Voortijdig schoolverlaten in Nederland; omvang, beleid en resultaten.
Positieve financiële prikkels kunnen voortijdig schoolverlaten verminderen
Ook langdurige en intensieve programma's met coaches, gericht op de sociale ontwikkeling van risicojongeren, kunnen de studieprestaties verbeteren.
Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in het vandaag verschenen CPB Document 'Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten'. De analyse is gebaseerd op een literatuurstudie.
Omvang voortijdig schoolverlaten in Nederland niet bekend
Voortijdig schoolverlaten (vsv) is in Nederland gedefinieerd als het verlaten van het onderwijs zonder startkwalificatie: een diploma van havo, vwo of niveau 2 van het mbo.
De precieze omvang van vsv in Nederland is niet bekend. Volgens niet volledig sluitende registraties door Regionale Meld- en Coördinatiefuncties (RMC's) ging het om 64 000 jongeren in het schooljaar 2003/04. Circa eenderde van hen heeft geen enkel diploma in het voortgezet onderwijs.
Voortijdig schoolverlaters geen homogene groep
Voortijdig schoolverlaters vormen een divers samengestelde groep. Hiertoe behoren zowel jongeren die geen enkel diploma in het voortgezet onderwijs hebben gehaald, als jongeren met een vmbo-diploma maar zonder afgeronde vervolgopleiding. Vooral in het vmbo en het mbo, en veel minder in havo en vwo, verlaten relatief veel jongeren de opleiding zonder het einddiploma te halen. Met name in het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) binnen het vmbo en de assistentopleidingen binnen het mbo is de uitval relatief hoog.
In het lwoo en de assistentopleidingen bevinden zich grote groepen leerlingen die geen zicht hebben op het halen van een startkwalificatie. In het praktijkonderwijs geldt dit zelfs voor alle leerlingen, omdat deze vorm van onderwijs geen aansluiting biedt op het mbo, maar gericht is op rechtstreekse uitstroom naar de arbeidsmarkt.
Startkwalificatie geen kritische grens voor succes op arbeidsmarkt
Jongeren met een startkwalificatie hebben gemiddeld betere arbeidsmarktperspectieven dan degenen zonder startkwalificatie. Ze zijn ook vaker beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Daarbij is echter sprake van een glijdende schaal: naarmate men meer onderwijs volgt, verbeteren de arbeidsmarktperspectieven. Dit geldt zowel beneden als boven het niveau van de startkwalificatie. De perspectieven zijn het meest ongunstig voor jongeren die zonder enig diploma het onderwijs verlaten hebben.
Ook blijkt dat de arbeidsmarktkansen verschillen naar type beroepsonderwijs en opleidingsrichting. Zo zijn er aanwijzingen dat in de sector techniek jongeren met een onderwijsniveau net onder de startkwalificatie ook relatief goede perspectieven op de arbeidsmarkt hebben. De startkwalificatie is dan ook geen kritische grens voor succes op de arbeidsmarkt.
Welke jongeren maken grotere kans op voortijdig schoolverlaten?
Voortijdig schoolverlaten komt vaker voor bij allochtone leerlingen, jongeren met een relatief lage sociaal-economische achtergrond en bij kinderen uit éénoudergezinnen. Ook is de kans op vsv groter voor leerlingen die wonen in de vier grote steden of een relatief lage CITO-eindscore hadden in het basisonderwijs.
Effectiviteit Nederlands voortijdig schoolverlaten beleid onbekend...
Het totale budget voor het preventieve en curatieve vsv-beleid in Nederland is gestegen tot circa 80 miljoen euro per jaar. Of dit beleid ook leidt tot minder uitval of betere studieprestaties is niet bekend. Bestaande evaluaties zijn vooral beschrijvend van aard en richten zich op uitvoering van het beleid, niet op het bepalen van het rendement van vsv-programma's.
...maar buitenlandse ervaringen goed uitgangspunt voor experimenten
Een inventarisatie van buitenlandse studies naar de effectiviteit van vsv-programma's wijst uit dat slechts een deel van de onderzochte programma's positief bijdraagt aan het verminderen van voortijdig schoolverlaten.
Goede effecten op uitvalgedrag en/of studieprestaties zijn vooral gevonden bij programma's die gebruik maken van positieve financiële prikkels voor leerlingen, leraren of scholen. Een voorbeeld is een recent ingevoerd programma in Groot-Brittannië, waarbij 16-18 jarigen een wekelijkse toelage krijgen als ze doorgaan met het volgen van onderwijs na de leerplicht en een bonus bij het halen van het diploma.
Daarnaast zijn positieve effecten gevonden van langdurige en intensieve programma's waarbij sprake is van het toewijzen van een individuele mentor (coach) aan risicoleerlingen, gericht op de sociale ontwikkeling van de jongere. Ook interventies op zeer vroege leeftijd - zogenoemde voor- en vroegschoolse educatieprogramma's - kunnen de kans op schooluitval op latere leeftijd verminderen. In het algemeen blijken curatieve programma's minder effectief (en duurder) te zijn dan preventieve interventies.
Hoewel de resultaten van buitenlandse programma's niet rechtstreeks kunnen worden doorvertaald naar de Nederlandse situatie, kunnen de kenmerken van effectieve buitenlandse programma's wel als uitgangspunt dienen voor het ontwerp van kansrijke beleidsexperimenten in Nederland.
Lees ook het bijbehorende persbericht.
Voortijdig schoolverlaten leidt tot slechtere arbeidsmarktperspectieven voor jongeren en kan tot hogere kosten leiden voor de samenleving, bijvoorbeeld in termen van hogere criminaliteit en sociale uikeringen. Of het Nederlandse beleid bijdraagt aan een vermindering van voortijdig schoolverlaten is niet bekend. Uit de buitenlandse empirische literatuur blijkt dat het voortijdig schoolverlaten kan afnemen door positieve financiële prikkels voor leerlingen, leraren of scholen. Ook zijn positieve resultaten gevonden van intensieve projecten waarin individuele mentoren (coaches) zijn toegewezen aan risicoleerlingen, specifiek gericht op de sociale ontwikkeling. De kenmerken van effectieve buitenlandse interventies kunnen als uitgangspunt dienen voor het ontwerp van kansrijke beleidsexperimenten in Nederland. Tenslotte schetst deze studie een mogelijkheid voor evaluerend onderzoek van een belangrijk Nederlands beleidsinstrument, te weten de RMC-functie, op basis van een natuurlijk experiment.