Verkenning ophoging masters PO en VO
Het ministerie van OCW verkent de mogelijkheden om het aantal masteropgeleide leraren in het primair en voortgezet onderwijs te verhogen. Hierbij wordt uitgegaan van een werkhypothese van in 2020 33 procent masters in het primair onderwijs en 60 procent masters in het voortgezet onderwijs. In deze notitie refereren we aan deze streefgetallen als de masterverkenning 2020. De masterverkenning maakt geen onderscheid tussen hbo- en wo-masters en ook niet tussen vakmasters en algemene educatieve masters. De masterverkenning vraagt van 2014 tot en met 2020 een ruime verdubbeling van het jaarlijkse aantal gediplomeerde onderwijsmasters ten opzichte van het huidige niveau. De voorgestelde maatregelen om een hoger aandeel masteropgeleide leraren te realiseren, vallen uiteen in stimuleringsmaatregelen en beloningsmaatregelen. Deze notitie beschrijft dat stimuleringsmaatregelen, zoals studiebeurzen die betrekking hebben op nieuwe instroom in lerarenopleidingen, geschikter lijken dan maatregelen zoals entreebonussen die betrekking hebben op reeds afgestudeerde masters. In het eerste geval is de directe doelgroep groter en buitenlandse evaluaties wijzen op een grotere mate van beïnvloeding door studiebeurzen. Van de beloningsmaatregelen kan worden verwacht dat deze een positief effect zullen hebben op het aanbod van masteropgeleide docenten. Het richten van (het perspectief op) beloningsverhogingen op aankomende en jongere masteropgeleide docenten is relatief doelmatig, aangezien zij het meest gevoelig lijken in hun beslissing om leraar te worden en te blijven. Een nadeel van structurele beloningsmaatregelen met een grote directe doelgroep van zittende leraren is een aanzienlijke deadweight loss. Een grote groep (oudere) docenten die al master-opgeleid zijn, zullen beter betaald krijgen, maar zal hier weinig extra prikkels meer van ondervinden. Een aandachtspunt bij het ter beschikking stellen van extra middelen voor beloningsmaatregelen is het maken van duidelijke afspraken met het veld over doelen die daarmee bereikt dienen te worden en het monitoren daarvan. Anders bestaat het risico op een minder effectieve aanwending van de extra middelen. De doelmatigheid van zowel stimulerings- als beloningsmaatregelen kan worden verhoogd door specifieke targeting op bijvoorbeeld tekortvakken. Voor beide typen maatregelen (structurele beloningsmaatregelen en stimuleringsmaatregelen) kan het CPB niet bepalen wat het kwantitatieve effect zal zijn op een hogere instroom in de master lerarenopleiding of op een hogere instroom in het lerarenberoep. De reden is het ontbreken van voldoende harde effectevaluaties in de literatuur.
Deze CPB Notitie is tot stand gekomen in samenwerking tussen Marc van der Steeg, Karen van der Wiel, Frank van Erp, Tahnee Ooms en Ib Waterreus.