Financieel toezicht op pensioenfondsen
Zekerheid van pensioenaanspraken heeft zijn prijs
Gezien de onzekerheden op de aandelenmarkt zijn dan immers grotere buffers in de vermogens van pensioenfondsen nodig om er zeker van te zijn dat de koers- en daarmee inkomstenfluctuaties kunnen worden opgevangen. Vanwege de feitelijke intering op de vermogens van de pensioenfondsen in de jaren 90 en de grote vermogensverliezen in de afgelopen jaren is de startsituatie waarin de pensioenfondsen aan het begin van de 21e eeuw verkeren, ongunstig. Wordt gekozen voor het praktisch garanderen van een welvaarts- of waardevast pensioen, via indexatie met de stijging van lonen of van prijzen, dan zijn in de komende jaren drastische premieverhogingen nodig. Dit zal grote nadelige gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Het andere uiterste is een stelsel dat alleen nominale pensioenaanspraken beschermt, en daarmee weinig zekerheid biedt aan de (toekomstig) gepensioneerden. De benodigde premies zijn dan veel lager. Of de premies dan zullen uitkomen boven het huidige niveau, hangt af van de geëiste mate van zekerheid.
Tussen deze uitersten zijn vele mogelijke regelingen denkbaar in de mate van indexering en in de hardheid van de indexeringstoezeggingen. Zo is indexering nu al in sommige fondsen geen automatisme, maar afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Zowel indexering als de zekerheidseisen aan de pensioenfondsen kunnen druk zetten op de hoogte van de pensioenpremies in de komende jaren.
Dit concluderen het Centraal Planbureau (CPB), de Nederlandsche Bank (DNB) en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) in een vandaag verschenen Tussenrapportage over het financieel toezicht op pensioenfondsentussenrapportage over het financieel toezicht op pensioenfondsen. Deze rapportage is aangeboden aan Staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vindt plaats in het kader van een adviesaanvraag van het kabinet over de gewenste mate van zekerheid van pensioenaanspraken, daarmee samenhangende hersteltermijnen bij ontoereikende solvabiliteit van pensioenfondsen, en de macro-economische gevolgen die hiermee gepaard gaan. De tussenrapportage brengt de problematiek in kaart door de consequenties van alternatieve zekerheidsmaatstaven voor twee uiterste vormen van het pensioencontract te verkennen. Staatssecretaris Rutte zal de Tussenrapportage doorzenden naar de Stichting van de Arbeid voor overleg met de sociale partners.
Achtergrond Het streven is om in 2006 een nieuw Financieel Toetsingskader van kracht te laten worden. Daartoe wordt in de nieuwe pensioenwet onder meer vastgelegd met welke mate van zekerheid pensioenfondsen aan hun pensioenverplichtingen moeten voldoen. Bij een zekerheidsmaatstaf van 99,5% zal ieder pensioenfonds gemiddeld slechts eens in de 200 jaar in onderdekking raken, bij 95% eens in de 20 jaar. In een situatie van onderdekking schiet het aanwezige vermogen van een pensioenfonds tekort ten opzichte van de huidige en toekomstige verplichtingen. Ter bescherming van (toekomstige) gepensioneerden acht de wetgever dit onaanvaardbaar. Om te voorkomen dat pensioenfondsen door onverwachte gebeurtenissen in onderdekking belanden, dienen zij financiële buffers aan te houden. Met deze buffers kunnen zij schokken opvangen zoals een plotselinge sterke daling van de aandelenkoersen of de rente. De buffer moet groter zijn naarmate meer zekerheid wordt verlangd en naarmate het pensioenfonds zich bloot stelt aan grotere risico's, onder meer bij het beleggen van het vermogen. De buffer staat in verhouding tot de verplichtingen. Wanneer een pensioenfonds een harde toezegging heeft gedaan over indexering van uitkeringen in de toekomst, nemen de verplichtingen toe en daarmee ook de benodigde buffer.
In 2006 wordt tegelijkertijd overgestapt op een ander systeem van waardering van verplichtingen. Niet langer zal gewerkt worden met een vaste rekenrente. Een actuele (economische) waardering van verplichtingen zal plaatsvinden, waarbij ook de indexatietoezeggingen expliciet gewaardeerd worden. Door deze andere waarderingsmethode zal zichtbaar worden dat de startsituatie waarin de fondsen verkeren slechter is dan blijkt uit de huidige cijfers. Via forse inhaalpremies bovenop de kostendekkende premies dienen zij dan zowel de huidige onderdekking op te heffen als de bijbehorende buffer te herstellen.
Nadere analyse van andere contractvormen in het uiteindelijke advies Indien de toekomstige indexering een minder hard karakter krijgt, dan beperkt dit het risico op onderdekking, maar vergroot het tevens de kans dat de pensioenaanspraken over een bepaald jaar niet kunnen worden geïndexeerd. Een voorbeeld van een andere contractvorm is het afhankelijk stellen van de indexering van de financiële positie en/of resultaten van het pensioenfonds. Voor een adequate advisering is het nodig om ook dergelijke pensioencontracten te analyseren. Onderzoek naar deze complexe materie vergt nog een zekere tijdspanne. Vraagstukken daarbij zijn onder meer de waardering van voorwaardelijke verplichtingen, mede in relatie tot de formulering van het indexatiestreven, en de interpretatie van het begrip zekerheid in relatie tot deze verplichtingen.
Lees ook het bijbehorende persbericht.
Het advies heeft betrekking op de mate van zekerheid van pensioenaanspraken (afgemeten aan de maximale kans op onderdekking), de hersteltermijnen bij eventuele ontoereikende solvabiliteit en de macro-economische gevolgen die hiermee gepaard gaan. Om deze vraag te beantwoorden is allereerst getracht te komen tot een heldere afbakening van het begrip verplichtingen waarop de maximale kans op onderdekking betrekking heeft. Met name speelt hier de problematiek van zachte of voorwaardelijke verplichtingen, waarvan het toekomstige indexatiestreven verreweg de belangrijkste is. Zachte verplichtingen worden gekenmerkt doordat zij op basis van de discretie van een bestuursbesluit worden toegekend.