Economisch beeld 2001-2002; enkele varianten
CPB: in 2002 uitgavenmeevaller kleiner en inkomstenmeevaller groter
Het CPB wijst erop dat de gunstige economische ontwikkeling voor de collectieve uitgaven aanvankelijk meevallers betekent bij het aantal uitkeringen en de rentelasten, maar dat daarna tegenvallers volgen door hogere loonstijgingen, die doorwerken naar lonen en uitkeringen in de collectieve sector. Aan de inkomstenkant nemen de meevallers volgens het CPB wel verder toe. In 2002 bedragen de inkomstenmeevallers uit belastingen, premies en aardgasbaten ƒ 20 mld (lage variant) à ƒ 30 mld (hoge variant).
Bij de berekeningen is ervan uitgegaan dat het kabinet nieuwe meevallers ten opzichte van de Miljoenennota 2000 niet uitgeeft, maar ten gunste van het financieringssaldo laat komen. Zowel in een lage-groeivariant als in een hoge-groeivariant verwacht het CPB dan een begrotingsoverschot in 2002. Als een deel van de inkomstenmeevallers voor lastenverlichting wordt aangewend, zou dit een matigende werking op de lonen kunnen hebben. Dit leidt tot enige extra ruimte onder het uitgavenkader maar gaat uiteraard ten koste van het begrotingssaldo.
Dit concludeert het Centraal Planbureau in het vandaag verschenen werkdocument Economisch beeld 2001-2002: enkele varianten.
In het recente Centraal Economisch Plan geeft het CPB een raming van de economische ontwikkelingen in de jaren 2000 en 2001. Dit Werkdocument beoogt een perspectief te bieden op 2002, het eindjaar van de lopende kabinetsperiode. Gezien de grote onzekerheden van ramingen voor een wat verdere horizon worden twee varianten gepresenteerd voor de periode 2001-2002.
De belangrijkste onzekerheden voor de ontwikkeling van de wereldeconomie in de eerstkomende jaren betreffen de Verenigde Staten. Daar zou de productiegroei hoog kunnen blijven dankzij aanhoudende forse productiviteitswinsten en gesteund door de vermogenseffecten van een voortdurende aandelenhausse. Maar evenzeer is mogelijk dat de onevenwichtigheden in de Amerikaanse economie voor een scherpe groeivertraging zorgen, gepaard gaand met een afnemend vertrouwen van kapitaalverschaffers in de Amerikaanse economie, een daling van de aandelenkoersen en van de dollar.
In de lage-groeivariant neemt de relevante wereldhandel over de periode 2001-2002 toe met gemiddeld 6,5% per jaar en komt de groei van het BBP in Nederland uit op gemiddeld 2,5%. In de hoge-groeivariant neemt de wereldhandel met gemiddeld 10% toe en bedraagt de groei van het BBP gemiddeld 3,75% per jaar. De consumptiegroei handhaaft zich in beide varianten op een hoog niveau van gemiddeld 4 à 4,5%, vooral dankzij de gunstige koopkrachteffecten van het belastingplan 2001. De werkloosheid laat in beide varianten een verdere daling zien.
Onder de veronderstelling dat de nieuwe meevallers ten opzichte van de Miljoenennota 2000 ten gunste van het EMU-saldo worden gebracht, resulteert in 2002 een EMU-saldo van 1% BBP in de lage-groeivariant en van 2,25% BBP in de hoge-groeivariant.
Lees ook het bijbehorende persbericht.
Aangezien projecties onzekerder geworden als de tijdshorizon langer wordt, wordt het economisch beeld geschetst aan de hand van twee simulaties, een met een iets lagere groei, de ander met een iets hogere groei. Beide simulaties houden rekening met de grote onzekerheden voor het jaar 2001, zoals aangegeven in het Centraal Economisch Plan. Deze onzekerheden hebben betrekking op de internationale economische ontwikkelingen en die in de Verenigde Staten in het bijzonder. Aan de ene kant kan de Amerikaanse groei hoog blijven als de productiviteitstijgingen de inflatiedruk weten te beteugelen en de vermogenseffecten van de hausse van de aandelenkoersen aanzienlijk blijven. Aan de andere kant zouden de onevenwichtigheden in de Amerikaanse economie net zo goed kunnen resulteren in een veel somberder internationaal beeld, samen met verminderde bereidheid van buitenlandse investeerders om de Amerikaanse overbesteding te financieren, een lagere dollar en de dalende aandelenkoersen.
In de lage-groeivariant zullen de Nederlandse exportmarkten groeien met gemiddeld 6 ½% over de periode 2001-2002. In dat geval zal Nederlandse BBP-groei afnemen tot 2 ½% per jaar. In de hoge-groeivariant blijft de wereldhandel op een hoog niveau van 10% per jaar gemiddeld en blijft de Nederlandse economie sterk groeien, met een BBP-groei van 3 ¾% per jaar in 2001-2002. In beide varianten, zal de groei van de particuliere consumptie naar verwachting hoog blijven als gevolg van de aanzienlijke stijging van het besteedbaar inkomen door de belastinghervorming 2001. De werkloosheid toont in beide varianten een verdere daling, mede als gevolg van de hoge groei van het BBP in eerdere jaren. De varianten gaan ervan uit dat het kabinet eventuele extra meevallers in de openbare uitgaven en inkomsten gebruikt om het EMU-saldo te verbeteren. Op grond van deze aanname zal de meevaller in de openbare uitgaven in de lage-groeivariant 1 miljard bedragen en in de hoge-groeivariant 2 miljard. Deze uitkomsten zijn het netto resultaat van enerzijds minder werkloosheid en lagere rentebetalingen dan oorspronkelijk verwacht en aan de andere kant hogere reële lonen en uitkeringen. De meevallers in de openbare inkomsten bedragen 20 miljard in de lage-groeivariant en meer dan 30 miljard in de hoge-groeivariant. Deze substantiële meevallers tonen aan dat het regeerakkoord van 1998 met opzet was gebaseerd op een voorzichtig scenario voor de economische groei in 1999-2002.