CEP 2006: Minder ontslagbescherming bij vaste contracten vergroot kansen van buitenstaanders
Hierdoor zijn de kansen op werk(loosheid) ongelijk verdeeld tussen enerzijds zittende werknemers op vaste contracten en anderzijds 'buitenstaanders', zoals schoolverlaters, uitkeringsgerechtigden, herintreders en werknemers op tijdelijke contracten. Ook zijn de uitvoeringskosten van het Nederlandse ontslagstelsel relatief hoog. Vermindering van de bescherming bij vaste contracten zal zorgen voor een meer gelijke verdeling van de kans op werk. Vervanging van administratieve procedures door een ontslagbelasting kan de doelmatigheid verhogen door de uitvoeringskosten te beperken.
Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in het vandaag gepubliceerde Centraal Economisch Plan (CEP) 2006. Hoofdstuk 1 van het CEP, met daarin de hoofdlijnen van de ramingen voor 2006 en 2007, is al op dinsdag 21 maart jl. openbaar gemaakt. Het volledige CEP gaat meer in detail in op de ramingen. In aparte hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de internationale economische ontwikkeling, de Nederlandse conjunctuur, de arbeidsmarkt, de collectieve sector en de koopkracht van huishoudens.
Hoofdstuk 6 van het CEP bevat twee speciale onderwerpen: ontslagbescherming (zie hierboven) en de voortgang bij de onderhandelingen over wereldhandelsliberalisatie in de zogenoemde Doha-ronde (zie hieronder). Het CEP 2006 bevat voorts diverse kaders waarin op beknopte wijze wordt ingegaan op actuele onderwerpen, onder andere:
- het economisch beleid van de nieuwe Duitse regering
- de bijdrage van de voorraadvorming aan de economische groei
- het verband tussen economische groei en veranderingen in de werkloosheid in Nederland, vergeleken met andere landen
- de prestaties van de Scandinavische landen en de vermogenspositie van de Nederlandse overheid.
Op de twee laatstgenoemde kaders wordt verderop in dit persbericht nader ingegaan.
Moeizaam verloop onderhandelingen handelsliberalisatie (Doha-ronde)
De welvaartsvoordelen van handelsliberalisatie zijn onmiskenbaar. Toch wint niet iedereen, zeker niet op de korte termijn. Dit verklaart het moeizame verloop van de huidige WTO-onderhandelingen. De onderhandelaars richten zich vooral op het vergroten van de markttoegang in het buitenland voor hun exportsectoren. De schade voor de eigen beschermde sectoren proberen ze zoveel mogelijk te beperken. Rijke landen als de Verenigde Staten en de EU richten zich daarom vooral op het openen van afzetmarkten voor diensten en industrieproducten. Grote agrarische exporteurs, waaronder Brazilië, Argentinië en Australië, willen meer markttoegang voor hun landbouwproducten en pleiten voor een drastische vermindering van de landbouwsubsidies in de rijke landen. De beeldbepalende onderhandelingspartners zijn nu talrijker dan bij de vorige liberalisatieronden. Bovendien zijn er alternatieven in de vorm van regionale handelsovereenkomsten. Dat de Doha-ronde tijdig met een overeenkomst zal worden afgesloten, is dan ook allerminst zeker.
Nuancering economische prestaties Noord-Europese landen
Noord-Europese landen (Denemarken, Zweden en Finland) doen het momenteel economisch beter dan Nederland en de andere eurolanden. Zo is de economische groei er hoger, hebben meer mensen een baan en hebben de Ministers van Financiën een overschot op hun begroting. Toch is nuancering op zijn plaats. Op de eerste plaats leert een vergelijking over een lange periode dat in de afgelopen dertig jaar de economische groei in Nederland juist hoger was dan in de genoemde landen. Op de tweede plaats is de productiviteit in Nederland duidelijk hoger dan in Noord-Europa. Op de derde plaats gaat de hogere economische groei in deze Scandinavische landen gepaard met ruilvoetverlies: de invoerprijs stijgt er sterker dan de uitvoerprijs. Hierdoor is het verschil in de groei van het nationaal inkomen minder groot. Ten slotte is de werkloosheid in Nederland lager en is hier meer succes geboekt bij het terugdringen van het ziekteverzuim.
Vermogenspositie van Nederland
De staatsschuld daalt in de raming in 2007 tot onder de 50 procent van het bruto binnenlands product (BBP). De bruto overheidsschuld (EMU-schuldquote) geeft echter geen volledig beeld van de financiële positie van de overheid. Daarvoor moet worden gekeken naar het netto vermogen van de overheid: de overheidsbezittingen minus de staatschuld. De forse daling van de schuldquote sinds 1994 met 25% BBP wordt overschaduwd door een grotere vermindering van de aardgasvoorraden, de kapitaalgoederenvoorraad van de overheid en het bezit aan aandelen en uitstaande leningen van in totaal meer dan 40% BBP. Per saldo verslechtert het netto vermogen van de overheid tussen 1994 en 2007 met 16% BBP. Volgens analyses over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën moeten de kosten van de vergrijzing worden opgevangen door een toename van het netto vermogen. Met name door de uitputting van de gasvoorraad komt dit niet op hetzelfde neer als het verminderen van de EMU-schuldquote.
CPB Nieuwsbrief
Verder is vandaag ook de nieuwe editie van de CPB Nieuwsbrief verschenen. Onderwerpen van de artikelen hierin zijn onder meer de recent verschenen CPB-studies over vergrijzing, de toekomst van de welvaartsstaat en voortijdig schoolverlaters. In een column onder de titel 'De waarde van normen' gaat scheidend onderdirecteur Taco van Hoek in op het nut van adequate normstellingen.
Gerelateerde publicaties: