Vennootschapsbelasting en rechtsvorm van ondernemingen in de EU
Belastingconcurrentie bedreigt ook inkomstenbelasting in Europa
De consequenties van lagere Vpb-tarieven voor de overheidsbegroting komen namelijk voor een deel tot uitdrukking in de vorm van een lagere opbrengst van de inkomstenbelasting (IB).
Dit concluderen de onderzoekers Ruud de Mooij (CPB) en Gaëtan Nicodème (Europese Commissie) in het vandaag verschenen CPB Discussion Paper Corporate tax policy and incorporation in the EU. Het International Institute for Public Finance heeft dit onderzoek in 2007 bekroond met de 'Richard and Peggy Musgrave Prize' voor het beste artikel van dat jaar op het terrein van de openbare financiën.
De puzzel van lagere tarieven en gelijke opbrengsten
De Vpb-tarieven zijn in Europa sinds het begin van de jaren '80 gestaag gedaald (zie linkerfiguur). In de EU-15 (de 15 Europese lidstaten van voor de toetreding van de Midden- en Oost-Europese landen in 2004) daalden de tarieven van gemiddeld 48% in 1985 naar minder dan 30% in 2006. In de nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa zijn de tarieven afgenomen van gemiddeld 36% in 1993 naar 18% in 2006. Toch zijn de Vpb-opbrengsten in dezelfde periode - ook relatief gezien - niet afgenomen. Het rechterfiguur laat zien dat de Vpb-opbrengst als percentage van het bruto binnenlands product (BBP) gemiddeld genomen vrijwel gelijk is gebleven over de tijd of zelfs nog iets is gestegen.
Ontwikkeling in gemiddelde Vpb-tarieven in Europa
Gemiddelde Vpb-opbrengsten als % van het BBP
Bij de berekening van gemiddelden zijn gegevens gewogen met het BBP van een land in het desbetreffende jaar.
Verschuiving naar meer vennootschappen....
De combinatie van dalende tarieven en gelijkblijvende opbrengsten in de Vpb kan deels worden verklaard uit een beleid van tariefsverlaging en grondslagverbreding in veel landen, waaronder recentelijk in Nederland. Daarbij wordt de opbrengstvermindering vanwege de lagere tarieven gecompenseerd door de bredere belastinggrondslag vanwege minder aftrekposten en minder ruimhartige fiscale afschrijvingen, etc.
Dit beleid kan echter niet alles verklaren. Daarom is in de onderhavige studie een tweede verklaring onderzocht: de verschuiving van rechtsvorm. Door het verlagen van de Vpb-tarieven (onder invloed van belastingconcurrentie) ontstaat in sommige landen een toenemend verschil tussen het toptarief in de IB en het tarief van de Vpb. Dit moedigt bedrijven aan om hun onderneming te voeren in de vennootschapsvorm (waarbij je Vpb moet betalen) in plaats van een zelfstandige onderneming zoals de eenmanszaak (waarbij je IB betaalt, in Nederland Box 1). De invloed van belastingen op de ondernemingsvorm is voor Europa niet eerder onderzocht.
.... waardoor bedrijven besparen op belasting
Het onderzoek maakt gebruik van gegevens over de ondernemingsvorm in 17 Europese landen en over 6 jaren. Uit het onderzoek blijkt dat een systematische invloed waarneembaar is van belastingverschillen op de keuze van rechtsvorm. Zo leidt een 1%-punt groter tariefsverschil tussen de Vpb en de IB tot een stijging in het aandeel ondernemingen in de vennootschapsvorm met 0,55%-punt. Een Vpb-verlaging die aanvankelijk 100 euro lijkt te kosten, verlaagt de Vpb-opbrengst uiteindelijk niet met 100 euro maar slechts met 76 euro (voor een gemiddeld Europees land). Dit komt doordat bedrijven hun rechtsvorm aanpassen in reactie op het relatief aantrekkelijker geworden Vpb-regime. Tegenover de afname van de Vpb-opbrengst door lagere tarieven staat dan een toename van de Vpb-opbrengst doordat er meer vennootschappen komen. De budgettaire kosten van tariefsverlaging voor de overheid lijken daardoor echter kleiner dan ze feitelijk zijn. De verschuiving richting vennootschappen gaat namelijk ten koste van de opbrengst van de IB. In landen waar vennootschappen gemiddeld minder belasting betalen dan zelfstandige ondernemers, zal de totale belastingopbrengst voor de overheid zelfs extra dalen door dit effect.
Per saldo lagere belastingopbrengsten EU door lagere Vpb-tarieven
De verschuiving in ondernemingsvorm verklaart voor een deel de puzzel van dalende Vpb-tarieven en de gelijkblijvende Vpb-opbrengst. Zo is het tariefverschil tussen de IB en de Vpb tussen 1990 en 2004 in de EU-15 gemiddeld gestegen van 12% naar 20% als gevolg van de steeds lagere Vpb-tarieven. Volgens de bovengenoemde schatting heeft dit geleid tot een extra Vpb-opbrengst van jaarlijks circa 0,25% van het BBP in recente jaren omdat bedrijven hun rechtsvorm hebben aangepast. De opbrengst van de IB is daardoor echter meer dan navenant lager uitgekomen. Lagere Vpb-tarieven vormen daarom een bedreiging voor de opbrengst van de inkomstenbelasting en zijn waarschijnlijk schadelijker voor de overheidskas dan vaak wordt aangenomen.
De dalende vennootschapsbelastingtarieven in de EU sinds begin jaren '80 zijn gepaard gegaan met stijgende opbrengsten van de vennootschapsbelasting. Dit artikel onderzoekt in hoeverre deze divergentie kan worden verklaard uit een verschuiving van inkomen van BV's naar NV's. Deze publicatie is Engelstalig.
Daartoe wordt een panel gebruikt voor Europese bedrijven met gegevens over hun rechtsvorm. Er wordt onderzocht in hoeverre de rechtsvorm samenhangt met de tarieven van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. De resultaten suggereren significante effecten: een tariefverschil van 1% leidt tot 1% verschuiving van ondernemingen naar een andere rechtsvorm. De gevolgen van lagere tarieven in de vennootschapsbelasting -- mogelijk veroorzaakt door belastingconcurrentie -- zullen daarom voor een deel tot uitdrukking komen in een lagere opbrengst van de inkomstenbelasting en niet zozeer in een lagere vennootschapsbelasting. Simulaties suggereren dat tussen de 12 en 21% van de opbrengst van de vennootschapsbelasting kan worden toegerekend aan inkomensverschuiving. Sinds 1990 zou de opbrengst van de vennootschapsbelasting gemiddeld in Europa met 0,25% van het BBP zijn gestegen door inkomensverschuiving.