Ouders gaan een beetje meer werken als hun jongste kind naar school gaat
Wij laten in dit onderzoek zien dat Nederlandse ouders per saldo iets meer gingen werken vanaf het moment dat hun jongste kind naar school gaat. Het belang van extra tijd is voor veel ouders blijkbaar groter dan het inkomenseffect. Van de moeders met een jongste kind onder de vier jaar werkt gemiddeld 68% in de periode 2006-2016. En zij die werken, werken gemiddeld 23 uur per week. Voor vaders geldt dat 91% werkt, en gemiddeld bijna 38 uur per week. De gemiddelde moeder gaat ongeveer slechts 3% meer werken als haar jongste kind naar school gaat. Voor hun partners vinden we een nog kleinere toename van ongeveer 0,4%.
Downloads
Voor dit onderzoek gebruiken we maandelijkse administratieve gegevens over de arbeidsparticipatie van alle ouders met een jongste kind tussen de één en zes jaar oud in Nederland voor de periode 2006-2016. We vergelijken ouders met een jongste kind tussen de 3 en 6 jaar, dat dus in die periode voor het eerst naar school gaat, met ouders met een jongste kind tussen de 1 en 4 jaar, dat dus niet naar school gaat. Als we uitgaan van een gemiddelde schooldag van 4,4 uur en een gelijke verdeling van gewerkte uren over de werkweek, dan blijkt dat moeders gemiddeld ruim 13 uur extra tijd beschikbaar krijgen als hun jongste kind naar school gaat. De afname in uitgaven aan kinderopvang per maand is ruim 60 euro. Moeders gaan vervolgens een half uur extra per week werken. Voor vaders komt er ruim 3 uur extra per week beschikbaar en hun uitgaven aan formele kinderopvang dalen met ongeveer 70 euro. Vaders gaan gemiddeld 0,15 uur per week extra werken als hun jongste kind naar school gaat. De gevonden effecten zijn groter voor moeders en vaders die al meer uren werken en een hoger uurloon hebben. Dit komt waarschijnlijk doordat zij sowieso al liever werken dan andere ouders.
Een mogelijke verklaring voor de relatief beperkte effecten is dat het moment dat een kind vier jaar wordt, al lang van tevoren duidelijk is. Economen veronderstellen dat mensen hun marginaal nut van consumptie en vrije tijd over de tijd heen zo gelijk mogelijk proberen te houden. Het kan daarom zo zijn dat ouders al van tevoren rekening houden met de veranderingen die plaatsvinden op het moment dat hun jongste kind naar school gaat, waardoor er minder verandert in het aantal gewerkte uren. Daarnaast laat de literatuur zien dat opeenvolgende cohorten ouders steeds minder sterk reageren op prikkels gericht op het verhogen van hun arbeidsparticipatie. Een andere reden zou kunnen zijn dat ouders een verkeerde inschatting maken van de kostenbesparing doordat ze de kinderopvangtoeslag niet meenemen in hun overwegingen, maar alleen kijken naar de daling van de kosten die ze aan de kinderopvang betalen. Voor veel ouders zijn de verschillen tussen wat kinderopvang bruto kost en wat het netto kost (als de kinderopvangtoeslag van de kosten worden afgetrokken) aanzienlijk. Als ouders alleen kijken naar de daling in de brutokosten van kinderopvang, kan dit de stijging van de gewerkte uren drukken. Ten slotte zou het kunnen dat schooltijden onhandig zijn, waardoor het lastig is om extra werk tijdens schooltijden te vinden. Ook kan het zijn dat ouders juist met basisschoolkinderen meer tijd kwijt zijn aan andere activiteiten zoals sporten, waardoor de mogelijkheden om meer te gaan werken beperkt zijn.