9 juni 2016

Nederlandse kosten Brexit door minder handel

Brexit kost Nederland miljarden door minder handel

Persbericht
Een eventueel vertrek van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie raakt Nederland harder dan andere EU-landen. Dit komt omdat Nederland veel handel drijft met het VK. Door teruglopende handel kan het economisch verlies voor Nederland oplopen tot 1,2 procent van het bruto binnenlands product in 2030, oftewel 10 miljard euro. Mogelijk leidt minder handel ook tot minder innovatie. Daardoor kan de 10 miljard euro 65 procent hoger uitvallen. Dit concludeert het Centraal Planbureau in een studie naar de kosten van een zogeheten Brexit.
Brexit puzzel

Als het VK uit de EU treedt, volgt een onzekere periode die direct economische schade tot gevolg heeft. Maar de grotere verliezen ontstaan op de lange termijn, omdat de economieën van het VK en de EU zich moeten aanpassen aan de veranderende handelssituatie. De handelskosten stijgen allereerst door invoertarieven. Daarnaast ontstaan ook allerlei handelsbelemmeringen door de verschillen in technische specificaties of milieueisen waaraan verhandelde producten moeten voldoen voordat ze binnen de EU of het VK verkocht mogen worden.

Voor Nederland verschillen de kosten van een Brexit per sector. De sectoren ‘transportvoertuigen’ en ‘overig transport’ zullen weinig verlies lijden omdat hierin weinig handel plaatsvindt met het VK.  Maar dit geldt niet voor de sectoren ‘chemie, kunststof en rubber, ’elektronische apparatuur’, ‘motorvoertuigen en onderdelen’, ‘voedsel verwerkende industrie’ en ‘metalen en mineralen’ - samen 12 procent van het bruto binnenlands product. Deze sectoren zullen een productieverlies van 5 procent lijden.

Als de EU een nieuw vrijhandelsverdrag met het VK weet te sluiten, dan kan dit de handelsverliezen substantieel verlagen. Voor Nederland zal de totale economische schade dan ongeveer 20 procent lager uitvallen. Zo’n verdrag omzeilt handelstarieven, stelt standaarden en regulering vast waaraan het VK en de EU zich moeten houden, maar herstelt niet de volledige toegang tot de interne markt. 

Lees ook het tekstkader "Brexit: Thinking the unthinkable" opgenomen in de Policy Brief van de decemberraming 2018.

De Britse kiezers kunnen in meerderheid er voor kiezen om de EU te verlaten. Wij nemen aan dat in dat geval de daadwerkelijke uittreding van het VK uit de EU twee jaar gaat duren. Daarnaast komt er voor het VK een proces van (her)onderhandeling van mogelijke handelsovereenkomsten. Dit proces zal een aantal jaren duren, met als gevolg dat er gedurende de komende jaren onzekerheid is over het eindpunt van de relatie tussen de EU en het VK. Dit zal het bedrijfsleven raken. De economische schade door deze onzekerheid is op korte termijn het grootst en is nu al zichtbaar in de aanloop naar het referendum.

Na een eventuele Brexit wordt het VK minder aantrekkelijk als toegangspoort tot de EU voor buitenlandse investeringen. De EU kan daarvan profiteren doordat buitenlandse investeringen zich verplaatsen van het VK naar andere landen binnen de EU. Grotere verliezen in het VK en de EU treden echter pas op de lange termijn op door aanpassingen in de economie, die veroorzaakt worden door de stijging van de handelskosten en niet-tarifaire handelsbelemmeringen tussen het VK en de EU. De niet-tarifaire handelsbelemmeringen komen voort uit verschillen in technische specificaties of milieueisen waaraan verhandelde producten moeten voldoen voordat ze binnen de EU verkocht mogen worden.

De Nederlandse kosten van de Brexit zijn sectorspecifiek. De sectoren ‘overig transport’ en ‘transportvoertuigen’ zijn weinig gevoelig voor een Brexit, omdat deze meer met de EU dan met het VK verbonden zijn. Maar dit geldt niet voor de sectoren ‘chemie, kunststof en rubber’, ‘elektronische apparatuur’, ‘motorvoertuigen en onderdelen’, ‘voedsel verwerkende industrie’ en ‘metaal en mineralen’ (samen 12% van het Nederlandse bbp). Zij zullen een productieverlies van ongeveer 5% lijden. Dit productieverlies kan met 40% omlaag worden gebracht door een nieuw vrijhandelsverdrag met het VK.

Na een eventuele Brexit zijn er verschillende opties wat betreft handelsovereenkomsten tussen het VK en de EU. Aan de ene kant is er de terugvaloptie, namelijk de standaard WTO-regeling. Dit is een regeling waarbij het VK aan de hogere, externe EU-tarieven moet voldoen. Als het VK bovendien besluit om eigen standaarden en regelingen te hanteren die afwijken van die in de EU, dan ontstaan er niet-tarifaire handelsbelemmeringen.

Aan de andere kant bestaat de mogelijkheid om tot een nieuw vrijhandelsverdrag te komen dat de handelskosten substantieel verlaagt. Zo’n verdrag omzeilt handelstarieven en stelt standaarden en regulering vast waar het VK en de EU zich aan moeten houden. Het verdrag zal echter niet de volledige toegang tot de interne markt kunnen herstellen. Als de EU en het VK tot een vrijhandelsverdrag kunnen komen, dan zullen de economische gevolgen van een Brexit voor Nederland ongeveer 20% lager uitvallen. Een belangrijk element van zo’n verdrag is namelijk dat de niet-tarifaire handelsbelemmeringskosten met slechts 6% stijgen in plaats van de 13% stijging in de WTO-regeling, Het tweede element van het vrijhandelsverdrag is dat de handelstarieven op goederen tussen EU en VK afwezig blijven.

Een nieuw vrijhandelsverdrag stelt de EU voor een dilemma. Aan de ene kant wil de EU voorkomen dat er een precedentwerking uitgaat van de Brexit of dat er vrijelijk gewinkeld wordt in de voor- en nadelen van het EU-lidmaatschap. Het zal daarom de kosten van uittreding zo groot mogelijk maken. Aan de andere kant wordt de EU zelf ook geconfronteerd met hogere kosten en maakt een nieuw handelsverdrag deze kosten voor de EU – maar daarmee ook voor het uittredende land – kleiner.

Bovendien, de kosten van de Brexit zijn voor landen uit Oost- en Zuid-Europa relatief laag, omdat zij minder verbonden zijn met het VK. Deze landen zijn daarom minder gebaat bij een nieuw vrijhandelsverdrag dan Nederland, Ierland of België. Het zou dus ook nog kunnen dat de landen die een groot economisch belang hebben bij een nieuw vrijhandelsverdrag met het VK, niet alle EU-landen met zich mee krijgen.

Downloads

9 juni 2016
On June 23th the United Kingdom (UK) will hold a referendum on its European Union’s (EU) membership. Brexit will occur in the event of a leave vote and this will have far-reaching consequences. Brexit will affect all legal, economic and political relationships between the UK and the EU. In this paper we focus on the medium- to long-term trade consequences of Brexit. In particular, we look at the potential trade and macroeconomic effects that Brexit will have for the Netherlands.

This background document describes the methodology used to derive the numerical results used in the CPB Policy Brief 2016/07 entitled ‘Brexit costs for the Netherlands arise from reduced trade’.

In this background document, we focus on the medium- to long-term trade consequences of Brexit. In particular, we look at the potential trade and macroeconomic effects that Brexit will have for the Netherlands.  Given the uncertainty about the ultimate relationship between the EU and the UK after Brexit, we employ a scenario-based analysis that simulates the expected economic effects of the most likely trade policy outcomes.  In the first scenario, the trade between the UK and the EU will be bounded by WTO rules --i.e. tariffs will increase to the most-favoured nation levels and non-tariff barriers (NTB) costs will increase as a consequence of the UK leaving the EU's single market. In the second scenario, the UK successfully negotiates a free trade agreement (FTA) with the EU, but only after 10 years. Once this new FTA is in place, tariff levels will return to zero, but NTB costs will remain half-way between EU membership and the non-EU NTB levels. 

We simulate these scenarios with WorldScan, the CPB in-house CGE model.  For both scenarios we find that Brexit will significantly reduce bilateral trade between the UK and the Netherlands, which reduces GDP and real income per capita. The size of the losses is directly related to the kind of the post-Brexit trade deal. The effects will be larger for the UK than for the rest of the EU.

The Netherlands has larger trade flows with the UK than the average EU country and will therefore suffer larger trade and GDP losses. Dutch GDP is expected to decrease by around 1.2% when Brexit leads to a WTO-based trade relation between the UK and the EU. If a trade agreement is reached after Brexit, the losses will be mitigated (0.9%) but still significant. Our main scenario assessment should be taken as a lower-bound estimation of potential economic losses from Brexit. First, we only consider the trade-related effects of Brexit and do not evaluate other potential economic impacts (e.g. short term volatility and adjustment costs, FDI, migration, and financial effects). Secondly, increased trade costs may generate changes in innovation that positively affect productivity which would aggravate the costs of Brexit for the Netherlands.

Auteurs

Hugo Rojas-Romagosa

Auteurs

Johannes Bollen
Hugo Rojas-Romagosa