Evaluatie van de Lerarenbeurs: Aanvragers, Deelname en Afronding
Lees ook CPB Discussion Paper 305.
Het Discussion Paper bekijkt in hoeverre de lerarenbeurs leidt tot meer hoger-onderwijsdeelname, meer afronding van hoger-onderwijsopleidingen, en meer behoud in het onderwijs. Met dit achtergronddocument plaatsen we deze resultaten in perspectief. We laten trends zien in aanvragen en financiën. Daarnaast bekijken we wie een lerarenbeurs aanvraagt en hoe deze kenmerken zich verhouden tot die van de gemiddelde lerarenpopulatie. Ten slotte bekijken we deelname en afronding van hoger-onderwijsopleidingen over opeenvolgende aanvraagrondes en de voorspellende factoren hiervan.
Uit het Discussion Paper, gebaseerd op de eerste aanvraagronde, blijkt dat toewijzing van de lerarenbeurs de kans op deelname aan het hoger onderwijs met 10 tot 20 procentpunt verhoogt. De kans op afronding stijgt met hetzelfde percentage. De kans op afronding bij de groep zonder beurs (54 procent) is lager dan de kans op deelname (77 procent), en daarom is het relatieve effect op afronding (17 tot 42 procent stijging) sterker dan dat op deelname (12 tot 29 procent). Daarnaast suggereren de schattingsresultaten beperkte positieve effecten van de lerarenbeurs op de kans om in het onderwijs te blijven (gemiddeld 3 tot 5 procentpunt), met name bij leraren in het voortgezet onderwijs en bij leraren die nog niet gestart waren op het moment van aanvraag. Enquêteresultaten onder leraren uit alle tranches suggereren dat het effect op hoger-onderwijsdeelname in de meest recente tranches groter is geworden. Ten opzichte van de eerste tranche geven circa 10 procentpunt meer leraren uit de meest recente tranches aan dat ze de opleiding niet gevolgd zouden hebben als ze geen lerarenbeurs hadden ontvangen. Het positieve effect op deelname zou daarmee uitkomen op circa 20-35 procentpunt voor de meest recente tranches. Dat betekent dat ook in de meest recente rondes de lerarenbeurs nog steeds grotendeels een substituut vormt voor zowel eigen bijdragen van docenten als voor financiering uit reguliere scholingsbudgetten van scholen.
Over de periode 2008-2013 zijn in totaal ruim 46.000 aanvragen ingediend en 40.000 aanvragen toegekend, verdeeld over zeven tranches. Leraren in het primair en voortgezet onderwijs vragen de meeste lerarenbeurzen aan. De master Special Educational Needs is verreweg de meest gevolgde opleiding. Tussen 2008 en 2013 was in totaal bijna 400 miljoen euro gemoeid met de toegewezen beurzen. Het merendeel (220 miljoen euro) gaat naar scholen als compensatie voor het regelen van studieverlof, het andere deel (175 miljoen euro) naar leraren als compensatie voor de studiekosten. De gemiddelde kostprijs van een lerarenbeurs is meer dan verdubbeld in vijf jaar tijd van ruim 6000 euro in 2008 naar ruim 14.000 euro in 2013. Belangrijke verklaringen hiervoor zijn een verdubbeling van de maximale vergoeding voor inschrijfgelden en studiekosten en het afschaffen van de mogelijkheid om de lerarenbeurs aan te vragen voor korte opleidingen en cursussen.
Verschillende factoren blijken de kans op het aanvragen van een beurs te bepalen. De kans neemt sterk toe met de aanstellingsomvang en sterk af met leeftijd. Verder vragen vrouwen vaker aan dan mannen en is het aandeel aanvragers in het primair en voortgezet onderwijs hoger dan in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Er zijn nauwelijks verschuivingen in aanvragerskenmerken te zien over de tijd.
De kans op deelname aan hoger onderwijs onder degenen die een beurs toegewezen hebben gekregen is gemiddeld 90 procent. Dit betekent dat één op de tien leraren niet deelneemt aan de opleiding waarvoor ze een beurs hebben ontvangen. Gemiddeld zijn twee op de tien leraren gestopt met de opleiding zonder het diploma te halen. Van de leraren die in de eerste tranche (medio 2008) een beurs toegewezen kregen, hebben gemiddeld zeven op de tien de opleiding afgerond binnen vijfeneenhalf jaar na aanvraag (eind 2013). Het aandeel dat de desbetreffende opleiding heeft afgerond, loopt terug over de opvolgende tranches. Dit heeft grotendeels te maken met een groter gedeelte van de leraren uit latere tranches dat nog bezig is met de opleiding. De kans op afronding is significant hoger voor vrouwen, jongere leraren, leraren uit het primair onderwijs, leraren die een masteropleiding volgen (vergeleken met een bacheloropleiding) en docenten die al begonnen waren met de opleiding op het moment van de aanvraag. Vooral het verschil in de kans op afronding tussen jongere en oudere leraren is opvallend groot; 25 procentpunt verschil tussen de jongste en de oudste leeftijdscategorie.
De analyses en enquêteresultaten suggereren dat er enkele discussie- en aangrijpingspunten voor het beleid zijn. De geschatte bijdrage van de lerarenbeurs aan het verminderen van de geraamde onvervulde vraag komt uit op 15 procent voor de bachelors van tekortvakken en op ruim 40 procent voor de masters van tekortvakken. Het (additionele) effect van de lerarenbeurs zou iets verhoogd kunnen worden door geen aanvragen meer toe te staan voor opleidingen die al zijn gestart. Deze mogelijkheid is korte tijd niet toegestaan geweest, maar inmiddels wel weer. Daarnaast zouden deelname en afronding waarschijnlijk verhoogd kunnen worden als het aantal uren studieverlof wordt verhoogd en de kans op afronding als er een stimulerende werking uit blijft gaan van de terugbetalingsvoorwaarden.