Het Nederlandse groeipotentieel op middellange termijn
Trendmatige groei 2,5% per jaar tot 2006
Ondanks een versnelling van de groei van de arbeidsproductiviteit leidt een conjunctuurneutrale raming voor 2006 tot een trendmatige groeiverwachting van 2,5% per jaar in de komende kabinetsperiode. De SER heeft geadviseerd het budgettair beleid in de komende kabinetsperiode te baseren op een 'voorzichtig trendmatig' scenario. Die voorzichtigheid zou vorm kunnen krijgen in een marge van 0,25 procentpunt onder de trendmatig geraamde groei. Voor de kabinetsperiode 2003-2006 zou dit scenario een jaarlijkse BBP-groei van 2,25% inhouden.
Dit schrijft dr. F.J.H. Don, directeur van het Centraal Planbureau (CPB), in een artikel in het blad Economisch-Statistische Berichten (ESB) van deze week, dat donderdag 29 maart wordt vrijgegeven. In dit artikel berekent Don de potentiële en de trendmatige groei van de Nederlandse economie op middellange termijn. Het artikel is een verkorte versie van het eveneens vandaag verschenen CPB Document 1, 'Het Nederlands groeipotentieel op middellange termijn'.
Deze CPB-publicatie wil bijdragen aan een goed inzicht in het groeipotentieel tot 2006. Met het oog op de volgende verkiezingen voor de Tweede Kamer, die gepland staan voor mei 2002, buigen de politieke partijen zich in de komende maanden over het ontwerp van hun verkiezingsprogramma's. Daarbij heeft men behoefte aan een indruk van de groeiperspectieven voor de Nederlandse economie, en de budgettaire ruimte die bij ongewijzigd beleid beschikbaar komt.
Eerste in een reeks publicaties over de middellange termijn
Nog voor de zomer zal het CPB een boekhoudkundige berekening publiceren van de budgettaire ruimte in de volgende kabinetsperiode.
De analyse in het nu gepubliceerde CPB Document is geconcentreerd op de restricties die de aanbodzijde van de economie legt op de economische groei. In de uitgebreidere verkenning van de middellange termijn die het CPB in het komend najaar wil publiceren, zal ook de vraagzijde in de beschouwing worden betrokken.
Arbeidsaanbod
In de jaren 1996-2001 nam het arbeidsaanbod in personen met gemiddeld 2% per jaar toe, tegen gemiddeld 1,4% per jaar in de periode 1990-1995. Op grond van de demografische ontwikkeling had juist een tragere groei van het arbeidsaanbod verwacht mogen worden.
In de periode 2002-2006 zal de demografische groei van het arbeidsaanbod bijna tot nul teruglopen. De beroepsgeschikte bevolking groeit weliswaar nog iets door een toename van de bevolkingsomvang; daar staat echter een afname van de beroepsgeschikte bevolking tegenover vanwege de door vergrijzing veranderende leeftijdsopbouw. De geraamde groei in het arbeidsaanbod van 1,1% per jaar moet de komende jaren bijna geheel komen van een hogere participatie; dit zorgt naar verwachting voor een groei van het arbeidsaanbod met 1,0% per jaar. Enerzijds is er sprake van een trendmatige verhoging van de participatie; dit betreft vooral de stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen. Anderzijds beïnvloedt overheidsbeleid, zoals de belastingherziening 2001 en WAO-maatregelen, de participatie. Hierbij is vaak sprake van pijplijneffecten, dat wil zeggen dat de gunstige effecten van beleidsmaatregelen die gericht zijn op bevordering van het arbeidsaanbod, meestal geleidelijk optreden over een reeks van jaren.
Arbeidsproductiviteit
De gemiddelde arbeidsproductiviteit per gewerkt uur is in Nederland - en dan vooral in de industrie - een van de hoogste ter wereld, en vergelijkbaar met die in de VS. Het is dus niet meer zo eenvoudig om een hoge groei van arbeidsproductiviteit te bereiken door imitatie en inhaal van technologische ontwikkeling. Dat de Nederlandse arbeidsproductiviteit per arbeidsjaar desondanks lager is dan die in veel andere geïndustrialiseerde landen, vindt zijn oorzaak in het relatief lage aantal gewerkte uren per arbeidsjaar.
In de periode 1996-2001 is de arbeidsproductiviteit in de marktsector jaarlijks structureel gestegen met gemiddeld 1,7%. ICT levert hier de laatste jaren een belangrijke bijdrage aan, zowel via een versnelling in de arbeidsbesparende technische vooruitgang als via een stijging in de kapitaalintensiteit. In 1998 is een eind gekomen aan een gestage daling van de kapitaalintensiteit. Voor de periode 2002-2006 verwacht het CPB een verdere toename van de kapitaalintensiteit. De grootste bijdrage aan de structurele groei van de arbeidsproductiviteit van de marktsector kan verwacht worden van de arbeidsbesparende technologische vooruitgang. Deze zal naar raming zorgen voor 2,0 procentpunt van de totale arbeidsproductiviteitsgroei van 2,2% per jaar over 2002-2006. Onzekerheden in deze raming liggen vooral in de effecten die de ICT-revolutie kan hebben in de Nederlandse economie. Dit kan een effect hebben van jaarlijks 0,3 procentpunt meer of minder groei van de structurele arbeidsproductiviteit.
Houdbaar productieniveau
Potentiële groei wil zeggen de groei van de potentiële productie. De potentiële productie is het houdbare niveau van de productie dat bereikt kan worden, gegeven de productiestructuur, de stand van de technologie en de beschikbare productiefactoren (arbeid en kapitaal). Dit houdbare productieniveau ligt lager dan de technisch maximaal haalbare productie, waarbij de beschikbare productiefactoren maximaal worden benut. In de praktijk is deze maximale bezetting niet houdbaar en niet efficiënt.
De potentiële productie is de potentiële werkgelegenheid maal het structurele niveau van de arbeidsproductiviteit, dat bepaald wordt door de kapitaalintensiteit en de stand van de technologie.
Het CPB raamt de groei van de potentiële productie voor de periode 2002-2006 op 2,75% per jaar.
Evenwichtswerkloosheid en potentiële werkgelegenheid
De houdbare inzet van de factor arbeid wordt bepaald door de evenwichtswerkloosheid. De potentiële werkgelegenheid is dan het structurele arbeidsaanbod minus de evenwichtswerkloosheid.
De evenwichtswerkloosheid is het werkloosheidsniveau waar de aanpassingsprocessen in de economie naar toe bewegen. Dit is niet constant in de tijd. De evenwichtswerkloosheid wordt bepaald door de wig (belasting- en premiedruk), de relatieve uitkeringshoogte en de reële rente. In de raming is uitgegaan van een gelijkblijvende evenwichtswerkloosheid vanaf 2001.
Output gap en trendmatige groei
Het verschil tussen de feitelijke en de potentiële productie wordt gewoonlijk aangeduid als de output gap. Deze kan zowel positief zijn (hoogconjunctuur) als negatief (laagconjunctuur). Komend vanuit een situatie van laagconjunctuur kan de feitelijke groei gemakkelijk groter zijn dan de potentiële groei. Vanuit een situatie van hoogconjunctuur is het omgekeerde waarschijnlijker.
Voor 2001 raamt het CPB een positieve output gap van 1,25% Bij een trendmatig, conjunctuurneutraal beeld voor de middellange termijn past een output gap van nul in het eindjaar van de ramingsperiode (in dit geval vijf jaar). Dit betekent dat de trendmatige BBP-groei in die periode gemiddeld 0,25 procentpunt lager ligt dan de potentiële groei. Bij de berekende potentiële groei van 2,75% betekent dit een trendmatige BBP-groei van 2,5% per jaar.
De SER heeft geadviseerd het budgettaire beleid voor een volgende kabinetsperiode te baseren op een 'voorzichtig trendmatig' scenario. Die voorzichtigheid zou vorm kunnen krijgen in een marge van 0,25% onder de trendmatige groei. Aldus zou een voorzichtig trendmatig scenario voor de kabinetsperiode 2003-2006 een BBP-groei van 2,25% per jaar inhouden.
Een analyse van de Nederlandse potentiële groei met behulp van de productiefunctie-methode laat zien dat de groei van het potentiële BBP afneemt van een jaarlijks gemiddelde van 3,2% in 1996-2001 tot gemiddeld 2¾% per jaar voor de periode 2002-2006. Een versnelling van de groei van de arbeidsproductiviteit wordt verwacht door een verwachte toename van de kapitaalintensiteit tegenover een afname in 1996-2001. Maar met de huidige beleidsmaatregelen zal het percentage van de evenwichtswerkloosheid niet verder dalen en zal de structurele groei van het arbeidsaanbod afnemen van 1,8% per jaar in 1996-2001 tot 1,1% per jaar in 2002-2006. Het netto resultaat is een vertraging van het groeipercentage van het potentiële BBP.
Gegeven de positieve output gap in 2001 en de aanname van een cyclisch neutraal 2006, wordt de trendmatige groei geschat op 2½% per jaar voor de periode 2002-2006. De Sociaal Economische Raad heeft geadviseerd het behoedzame scenario te gebruiken als basis voor de volgende kabinetsperiode (2003-2006). Gezien de onzekerheidsmarge van ±0,4 procentpunt voor de groei van het potentiële BBP in de huidige analyse, zou in het behoedzame scenario het jaarlijkse percentage op 2¼% kunnen worden vastgesteld.