Een economische analyse van de Tozo-regeling
Tozo steun in de rug voor zelfstandig ondernemers
Het CPB onderzocht in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hoe effectief de Tozo was in de periode van maart 2020 tot oktober 2021. Om de gevolgen van de onzekerheid en de contactbeperkende maatregelen aan het begin van de coronacrisis te beperken, werd snel een regeling opengesteld om zelfstandig ondernemers inkomens- en liquiditeitssteun te bieden. Aan het begin van de coronacrisis ontvingen 260.000 huishoudens Tozo, ongeveer 18% van alle huishoudens met ten minste één zelfstandige.
In de loop van de coronacrisis werden de voorwaarden van de regeling aangepast. Zo kwam er in juni 2020 een partnerinkomenstoets. Dit en de opleving van de economie leidden tot een daling van het gebruik van de Tozo naar 5% van de zelfstandigen. Vooral huishoudens met een relatief hoog inkomen en/of vermogen ontvingen geen Tozo meer. Tijdens de winter 2020/2021, met daarin een tweede lockdown, nam het gebruik van de Tozo weer wat toe (6%), om vervolgens weer af te nemen (2,5%) tot de afschaffing in oktober 2021.
Uit het CPB-onderzoek blijkt dat de Tozo heeft bijgedragen aan de afname van het aantal gewerkte uren en de omzet van zelfstandigen. Zelfstandigen zonder partner werkten gemiddeld 10% minder uren per week (gemiddeld 4 uur) dan zelfstandigen met partner na de introductie van de partnerinkomenstoets. Daarnaast hadden ze gemiddeld 5% minder omzet in het derde en vierde kwartaal van 2020. Deze effectmetingen zijn gebaseerd op een steekproef waardoor de schattingen minder precies zijn, en voor de omzet is er alleen data beschikbaar uit een aantal sectoren.
Een mogelijke verklaring daarvoor is de marginale druk. De Tozo vult het inkomen aan tot het sociaal minimum en daarom verliezen Tozo-ontvangers een euro aan Tozo voor elke euro die ze verdienen onder het sociaal minimum. Dit kan deels de negatieve effecten op de gewerkte uren en de omzet bij lage inkomens verklaren. Dat kan mogelijk worden verminderd door een regeling minder snel af te bouwen bij stijgend inkomen. Als afruil hiervan wordt de maatregel wel minder gericht. Het is één van de afwegingen die gemaakt kan worden bij financiële ondersteuning voor zelfstandigen tijdens een crisis.
Als de inkomensondersteuning vooral bedoeld is voor zelfstandigen met lage inkomens en weinig reserves, dan ligt het voor de hand om daar ook expliciete voorwaarden voor op te nemen stelt het CPB. Opties zijn dan een huishoudensinkomenstoets en mogelijk ook een vermogenstoets. Daarbij moet wel overwogen worden dat daar een mogelijke vertraging en extra kosten in de uitvoering tegenover staan.