Verdringing op de arbeidsmarkt, beschrijving en beleving
In Nederland is nauwelijks sprake van verdringing op de arbeidsmarkt
Uit het onderzoek van de planbureaus blijkt dat de angst die mensen aan de onderkant ervaren om hun baan te verliezen (om wat voor reden dan ook), voor hen een groter probleem is: zij merken dat het lastig is om werk te vinden en om dat te houden. Verder blijkt uit het onderzoek dat ouderen en jongeren elkaar niet lijken te verdringen. Zij beschikken over andere vaardigheden en vullen elkaar juist aan op de arbeidsmarkt. Er zijn ook geen aanwijzingen dat laagopgeleiden worden verdrongen door hoger opgeleiden die structureel onder hun niveau werken. Integendeel, de vraag naar hoogopgeleiden stijgt sterker dan het sterk gestegen aanbod. Tot slot leidt de instroom van migranten ook zelden tot negatieve effecten op de werkgelegenheid en lonen en soms zelfs tot positieve effecten. Migranten doen vaak ander werk dan ingezetenen en zijn daardoor vaker aanvullend dan vervangend. Ook doen ze soms werk dat ingezetenen niet willen doen.
Verdringing kan wel spelen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Daar zijn aanwijzingen voor (tijdelijke) verdringing door laagopgeleide migranten en tijdens een recessie door mensen met een hoger opleidingsniveau. Activerend arbeidsmarktbeleid zorgt vooral voor verdringing tussen werkzoekenden onderling. Uit het onderzoek blijkt dat vooral in een periode van laagconjunctuur, als er weinig nieuwe vacatures bij komen, een toename van het aantal werkzoekenden tot verdringing kan leiden.
Contactpersonen
Een persoonlijke samenvatting, geschreven door Bas Haring, is als te downloaden PDF-bestand bijgevoegd.
In deze publicatie bieden het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dit inzicht in het bestaan van verdringing en de mechanismen door aandacht te besteden aan de verdringing die mogelijk optreedt door migratie, veranderingen in de leeftijds- en opleidingssamenstelling van de beroepsbevolking en activerend arbeidsmarktbeleid. Dat doen zij niet alleen door objectief te onderzoeken of er sprake is van verdringing, maar ook door mensen die daar mogelijk door worden getroffen, te vragen hoe zij tegen verdringing aankijken.