Leraren, tekorten en salarissen; een empirisch onderzoek voor het voortgezet onderwijs
Tekorten aan leraren Voortgezet Onderwijs gericht bestrijden
Daarnaast zouden beginnende deeltijd docenten meer de mogelijkheid moeten hebben om, als zij dat wensen, meer uren te werken.
Dit zijn de voornaamste conclusies uit het werkdocument "Leraren, tekorten en salarissen; een empirisch onderzoek voor het Voortgezet Onderwijs", dat het Centraal Planbureau vandaag publiceert.
Het onderzoek omvat vier thema's:
1. Effect loonsverhoging op aanbod.
Een 10 procent hoger bruto uurloon voor alle leraren in het VO kan leiden tot een uitbreiding van de werktijd van de reeds in het onderwijs werkzame docenten met 2 tot 2,5 procent. Op langere termijn is de toename groter: hogere lonen leiden tot een grotere instroom in de lerarenopleiding en een toename van zij-instroom.
2. Loondifferentiatie tussen leraren binnen scholen.
Tekorten blijken uit de inzet van onbevoegde docenten en in het uiterste geval uit het uitvallen van lessen. Deze tekorten zijn ongelijk verdeeld over vakken en regio's. Dit vraagt om een gerichte aanpak van het tekortenprobleem in plaats van een algemene loonsverhoging. Vanaf 1996 hebben scholen in het VO de mogelijkheid om extra periodieke loonsverhogingen toe te kennen. Hierdoor kunnen specifieke tekorten worden verminderd. In 1997 maakten scholen echter nauwelijks gebruik van de mogelijkheid tot loondifferentiatie. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of in latere jaren de loondifferentiatie in het VO is toegenomen.
3. Onderbenutting van beginnende leraren.
Tekorten kunnen ook worden verminderd door beginnende leraren in het VO langer te laten werken.
Er zijn aanwijzingen dat recent ingestroomde docenten in het VO onderbenut worden. Beginnende docenten in het VO werken gemiddeld minder uren dan recent ingestroomde onderwijzers in het basisonderwijs. Een andere aanwijzing is dat docenten aan grotere scholen langere werkweken hebben. Kennelijk zijn grotere scholen beter in staat om meer volledige banen aan te bieden aan beginnende docenten. Een deel van de oorzaak van onderbenutting is waarschijnlijk roostertechnisch: vacatures ontstaan vaak in de vorm van een beperkt aantal uren. Dit zou kunnen worden verminderd door scholen te laten samenwerken om beginnende docenten volledige banen over meerdere scholen aan te kunnen bieden. Een andere reden is dat eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen vaak voor één vak opleiden. Docenten die voor meerdere vakken zijn opgeleid kunnen sneller een grotere aanstellingsomvang realiseren. Als het mogelijk is gewenste en feitelijke arbeidsduur van beginnende docenten beter overeen te laten komen, draagt dit direct bij aan terugdringing van het lerarentekort. Bovendien leidt een dergelijke maatregel tot hogere maandlonen van beginnende docenten. Hierdoor kan de aantrekkelijkheid van het lerarenvak toenemen.
4. Relatieve beloning van leraren ten opzichte van andere beroepen.
De aantrekkelijkheid van het lerarenberoep is tussen 1979 en 1997 afgenomen. In 1979 waren de uurlonen van leraren hoger dan die van vergelijkbare werknemers in de marktsector en bij de overheid. In de jaren tachtig is deze relatieve voorsprong omgeslagen in een achterstand. In de jaren negentig is de salarispositie van leraren weer enigszins verbeterd: gemiddeld hadden leraren een 5 procent lager uurloon (1995 - 1997) dan vergelijkbare werknemers elders. Dit geldt echter niet voor alle docenten in het VO. In 1997 hadden beginnende docenten een hoger uurloon dan vergelijkbare werknemers elders. Het verwachte levensinkomen van een 25-jarige eerstegraads docent, die voltijds werkt, is ruim 10 procent lager dan dat van vergelijkbare werknemers elders. Een beperkte kans op een schaal-12 positie voor beginnende eerstegraads leraren is één van de oorzaken. Voor tweedegraads leraren is het verwachte levensinkomen op 25-jarige leeftijd ongeveer gelijk aan dat van vergelijkbare werknemers elders. Deeltijders zijn in het onderwijs juist beter af dan elders. Voor vrouwen pakt de beloning in het onderwijs gunstig uit. Onderbreking van de carrière in verband met het krijgen van kinderen heeft in het onderwijs minder gevolgen voor de salarisontwikkeling dan in andere beroepen.
Lees ook het bijbehorende persbericht.
Het onderzoek richt zich op de volgende vragen.
- Wat is de ontwikkeling van de salarissen van leraren over de periode 1977 - 1997?
- Wat zijn de kwantitatieve gevolgen van een generieke salarisverhoging voor het aanbod van zittende leraren?
- Kan loondifferentiatie bijdragen aan een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van leraren?
- Zijn er verschillen in beloning tussen groepen docenten?
Er zijn twee perioden in de ontwikkeling van de contractlonen te onderscheiden.
- Van 1977 tot 1985 namen de reële contractjaarlonen in het onderwijs jaarlijks gemiddeld met 1,7% af.
- Van 1985 tot 1997 stegen de reële contractjaarlonen jaarlijks gemiddeld met 0,1%.
Uit vergelijkend onderzoek naar de hoogte van de salarissen van leraren ten opzichte van die van vergelijkbare werknemers elders blijkt dat de aantrekkelijkheid van het beroep over deze periode behoorlijk is veranderd. In 1979 waren de uurlonen van leraren nog hoger dan die van vergelijkbare werknemers in de marktsector en bij de overheid. In de jaren tachtig is deze positie omgeslagen in een achterstand. In de jaren negentig is de salarispositie van leraren weer enigszins verbeterd, maar gemiddeld verdienen 8 leraren nog steeds circa 5 procent minder (1995 - 1997) dan vergelijkbare werknemers elders.
Voor het VO vinden we dat een generieke verhoging van het bruto uurloon met 10 procent kan leiden tot een vergroting van de werktijd van de zittende werknemers met 2 tot 2,5 procent. Op langere termijn is de toename van het aantal leraren groter: hogere lonen leiden tot grotere instroom in de lerarenopleiding en een toename van zijinstroom. Bovendien zullen docenten langer werkzaam blijven in het onderwijs.
Met de invoering van de lumpsum bekostiging in 1996 hebben scholen in het VO de mogelijkheid gekregen om via salarisbeleid te reageren op schaarste. Scholen maakten in 1997 echter nauwelijks gebruik van de mogelijkheden tot loondifferentiatie. Wellicht is door een toenemende verkrapping van de arbeidsmarkt voor leraren in latere jaren wel sprake van een gerichte aanpak van de tekorten door scholen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of in latere jaren de loondifferentiatie in het VO is toegenomen.
Zoals hierboven opgemerkt zijn de salarissen van leraren gemiddeld lager dan die van andere werknemers. De aantrekkelijkheid van het lerarenvak verschilt tussen groepen docenten echter aanmerkelijk. Dit onderstreept het belang van een gerichte aanpak van het tekortenprobleem.