Enthousiasme bekoeld over indicator structureel overheidstekort
Verbetering vereist van de indicator voor het structurele overheidstekort
Dit concluderen CPB-onderzoekers Johannes Hers en Wim Suyker in de vandaag verschenen Engelstalige CPB Policy Brief 'Structural budget balance: a love at first sight turned sour'.
Om de onderliggende begrotingsinspanning te kunnen beoordelen, schoont het structurele overheidstekort het feitelijke overheidstekort voor bijzondere, tijdelijke factoren en voor het effect van de conjunctuur. Het berekende structurele tekort hangt dan in sterke mate af van de geschatte output gap (het verschil tussen de feitelijke en de potentiële productie). De schattingen van de output gap blijken in de praktijk echter zeer onstabiel te zijn. Hierdoor kan de indicator van het structurele tekort beleidsmakers op het verkeerde been zetten. De indicator zou bijvoorbeeld kunnen suggereren dat er geen extra beleidsinspanning is verricht, terwijl er wel degelijk een pakket van aanvullende maatregelen is doorgevoerd.
De auteurs komen met suggesties over hoe de indicator zou kunnen worden verbeterd. Daarnaast bevelen zij aan om de rol van de indicator in het Europese Semester te verkleinen en beleidsaanbevelingen meer te formuleren in termen van de omvang van een aanvullend pakket maatregelen uitgedrukt in miljarden euro’s. Bij zo’n aanbeveling is het gemakkelijker te beoordelen of een euroland aan de beleidsaanbevelingen heeft voldaan. Deze aanpassingen zijn mogelijk binnen het bestaande Stabiliteits- en Groeipact.
Lees het bijbehorende persbericht.
De rol van het structurele tekort is zelfs toegenomen door recente hervormingen van de Europese begrotingsregels (6-pack, 2-pack en het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur). Deze CPB Policy Brief benadrukt de nadelen van het structurele overheidstekort als indicator voor het begrotingsbeleid en als doelstellingsvariabele voor het begrotingsbeleid. Voor het corrigeren van het effect van de conjunctuur maakt de berekening van het structurele begrotingstekort gebruik van de berekening van de output gap, het verschil tussen feitelijk en potentieel bbp. Schattingen van de output gap zijn erg instabiel. Hierdoor kunnen in de loop van de tijd bij ongewijzigd begrotingsbeleid substantiële veranderingen in het berekende structurele overheidstekort ontstaan. Het omgekeerde is ook mogelijk: forse veranderingen in het begrotingsbeleid kunnen niet zichtbaar zijn in het structurele overheidstekort doordat deze gecompenseerd worden door een gelijktijdige verandering in de geschatte output gap. Beide situaties hebben zich recent in Nederland voorgedaan. Daar komt nog bij dat er forse verschillen kunnen bestaan in de geschatte output gap tussen internationale instellingen (Europese Commissie, IMF en OESO), waardoor de beoordeling van het begrotingsbeleid tussen deze instellingen kan verschillen en verwarring ontstaat over de stand van zaken.
De instabiliteit van de schattingen van het structurele overheidstekort zijn vooral problematisch omdat de indicator gebruikt wordt voor de aanbevelingen voor eurolanden in het kader van de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact. Deze instabiliteit zou ertoe kunnen leiden dat overheden aanvullende tekortreducerende maatregelen nemen die vervolgens niet tot uitdrukking komen in het geschatte structurele overheidstekort, doordat tegelijkertijd de geschatte potentiële groei wijzigt.
Gezien deze nadelen is verbetering van de ramingen van de potentiële groei en daarmee van het structurele overheidstekort op zijn plaats. Deze verbetering zou kunnen worden bereikt door bij de schatting van het conjuncturele effect van het begrotingstekort striktere filters te gebruiken, of door de schatting van de potentiële groei te baseren op onderliggende structurele factoren van werkloosheid en productiviteit. Een gunstig bijeffect hiervan zou zijn dat de schatting van de Europese Commissie dichter bij die van de OESO en het IMF zal komen te liggen, waardoor de onduidelijkheid over de stand van het begrotingsbeleid afneemt. Verder is het op zijn plaats om beleidsaanbevelingen voor een euroland in de toekomst niet weer te geven in termen van verandering in het structurele begrotingstekort, maar als de omvang van een aanvullend beleidspakket uitgedrukt in miljarden euro’s. De inspanning van de begrotingsautoriteiten kan dan worden beoordeeld door de omvang van de genomen begrotingsmaatregelen te vergelijken met de aanbevolen omvang van het beleidspakket. Een alternatief zou zijn om, gezien de foutenmarge, enige ruimte voor beoordeling te laten bij de interpretatie van de uitkomst van het structurele begrotingstekort.