De flexibele schil van de Nederlandse arbeidsmarkt: een analyse op basis van microdata
CPB: Nadelen van flexwerk beperken, verschillende oplossingen denkbaar
Dit staat in het vandaag verschenen onderzoek 'Flexibiliteit op de arbeidsmarkt' van het Centraal Planbureau.
Elke oplossingsrichting heeft voor- en nadelen. Dat maakt de keuze niet eenvoudig. Zo kunnen meer regels worden ingevoerd om werkenden zonder een vast contract beter te beschermen, maar dan blijft de financiële prikkel om het vaste contract te vermijden bestaan. De kosten en risico’s die aan het vaste contract zijn verbonden, blijven dan immers gelijk. Voor het verminderen van de verschillen in kosten en risico’s tussen de verschillende arbeidsrelaties schetst het CPB twee varianten: een smalle en een brede.
In de smalle variant worden de kosten- en risicoverschillen afgebouwd door de baanbescherming en sociale zekerheid van (vaste) werknemers te versoberen. In deze variant kunnen de werkgelegenheid en het aantal vaste banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden vergroot. In een milde vorm hiervan worden kwetsbare groepen minder geraakt door een verlaging van het maximumdagloon (dit dagloon is de basis voor de berekening van o.a. de WW-uitkering) en een maximale transitievergoeding. De brede variant gaat naar een stelsel met meer uniforme regelingen voor arbeidsongeschiktheid, pensioen en scholing. Doordat alle werkenden dan onder deze regelingen vallen, nemen de verschillen tussen de soorten arbeidsrelaties af. In deze variant krijgen werkenden meer bescherming en verzekering. Daartegenover staat dat het voorkómen van onbeoogde instroom en daarmee kostenbeheersing lastig is. Er kan ook worden gekozen voor aparte regelingen voor zelfstandigen.
Op dit moment werken zes van de tien mensen op een vast contract. Tien jaar geleden waren dit er meer dan zeven. De stijging van flexibel werk zit vooral bij de lagere en middeninkomens. Jongeren verrichten relatief vaak flexibele arbeid, maar vinden uiteindelijk vaak alsnog een vaste baan. Ouderen en laag- en middenopgeleiden hebben ook steeds vaker een flexibel contract. Zij hebben vaker te maken met hogere werkloosheid, armoede en een hoge werkbelasting en volgen minder scholing dan werknemers met een vast contract.
Lees ook de bijbehorende achtergronddocumenten:
- De ontwikkeling van flexibele arbeid: Een sectoraal perspectief;
- Uitdagingen en beleidsrichtingen voor de Nederlandse welvaartsstaat;
- De flexibele schil van de Nederlandse arbeidsmarkt: een analyse op basis van microdata;
- Flexible employment in an international perspective: An empirical analysis and some country-specific case studies
Lees ook de Policy Brief.
Omvang flexibele arbeid en zzp
Het aantal werkenden in de flexibele schil neemt toe. Zowel het aantal werkenden op een flexibel arbeidscontract als het aantal zzp’ers is gestegen. De conjunctuur lijkt hooguit invloed te hebben op het tempo van de toename en het type flexibele arbeid dat toeneemt, maar lijkt niet de oorzaak te zijn van de toename zelf. Vooral de meest flexibele en onzekere typen flexibele contracten (oproep-/invalcontracten en contracten zonder vaste uren) zijn tussen 2003 en 2015 toegenomen. In 2015 was 50% van alle flexibele contracten een oproep-/invalcontract of een contract zonder vaste uren.
- In 2015 had 21,1% van de werkenden een flexibel contract, in 2003 was dit 13,6%.
- In 2015 was 12,3% van de werkenden zzp’er, in 2003 was dit 8,2%.
- Van alle werknemers op een flexibel contract in 2015 had 36% een tijdelijk contract (waarvan 15% met uitzicht op vast), 30% een oproep-/invalcontract, 15% een uitzendcontract en 20% een contract zonder vaste uren.
- Steeds meer werkenden op een flexibel contract hebben een tweede baan (12% in 2015).
Wie werken in de flexibele schil?
Zowel de kans om te werken op een flexibel contract als om te werken als zzp’er hangt sterk samen met leeftijd. De kans op een flexibel contract te werken is het grootst voor jongeren (15-24 jaar) en neemt af met leeftijd, maar de kans als zzp’er te werken neemt toe met leeftijd en is het grootst onder ouderen (65-74 jaar). Verder komt een flexibel contract vaker voor onder vrouwen, laagopgeleiden, thuiswonende kinderen en mensen met een migratie achtergrond. Mannen en hoogopgeleiden hebben juist een relatief grote kans als zzp’er te werken. De persoonskenmerken die samen gaan met een grotere kans in de flexibele schil te werken zijn onderling (sterk) gecorreleerd, waardoor niet corrigeren voor persoonskenmerken een verkeerd beeld geeft van de invloed van bijv. opleiding, leeftijd, herkomst, geslacht en positie in het huishouden.
- Het verschil tussen laag- en hoogopgeleiden in de kans op een tijdelijk contract te werken daalt van 17%-punt naar 6%-punt als gecorrigeerd wordt voor leeftijd, geslacht, herkomst en positie in het huishouden.
- Het verschil tussen werkenden met een Nederlandse achtergrond en werkenden met een niet-westerse migratie achtergrond van de 2e generatie daalt van 25%-punt naar 7%-punt na correctie voor opleiding, leeftijd, geslacht en positie in het huishouden.
- Tijdelijke contracten kwamen in 2015 meest voor onder 25-34 jarigen (51% van de flexibele contracten in die leeftijdsgroep) en onder 35-44 en 45-54 jarigen (resp. 47% en 42%). Ongeveer de helft daarvan heeft uitzicht op een vast contract. Onder 15-24 jarigen en 65-74 jarigen komen oproep-/invalcontracten (42% resp. 47%) en contracten zonder vaste uren (25% resp. 35%) het meest voor.
Baankenmerken in de flexibele schil
Flexibele contracten komen vooral voor onder banen met een kleine omvang. Flexibele contracten worden het meest gebruikt voor routinematige handmatige taken en niet-routinematige handmatige taken. Deze taken komen vooral veel voor aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Zzp’ers werken daarnaast vaak aan niet-routinematige analytische taken. Deze taken worden juist geassocieerd met de absolute bovenkant van de arbeidsmarkt.
Hoe groot de flexibele schil is en of zij wordt ingevuld met werknemers op flexibele arbeidscontracten of zzp’ers verschilt sterk per sector. Ook het type flexcontract (tijdelijk, uitzend, oproep, geen vaste uren) varieert sterk tussen sectoren. De flexibele schil is het hardst gegroeid in de sectoren waar al veel gebruik gemaakt werd van de flexibele schil.
- 60% van de banen voor minder dan 12 uur per week is op een flexibel contract.
- Van alle flexibele arbeidscontracten is 33% voor minder dan 12 uur in de week, en 29% voor meer dan 35 uur per week. Van alle vaste arbeidscontracten is 5% voor minder dan 12 uur inde week, en 56% voor meer dan 35 uur per week. Van de zzp’ers werkt 15% minder dan 12 uur in de week en 55% meer dan 35 uur per week.
- Landbouw, Cultuur en Horeca hebben de grootste flexibele schil (56-58%), de overheid de kleinste (11%). De flexibele schil in de Landbouw bestaat voor twee-derde uit zzp’ers, de flexibele schil in de Horeca voor 90% uit flexibele contracten.
Cohorten
Ieder jonger geboortecohort heeft op iedere leeftijd een grotere kans te werken op een flexibel contract. Dat geldt in het bijzonder voor contracten zonder vaste uren en oproep-/invalcontracten. Tot de leeftijd van circa 30 jaar zijn de sprongen tussen cohorten groot, daarna steeds kleiner. Ieder cohort kent een groter aandeel zzp’ers. Dat komt vooral doordat zzp’ers op steeds jongere leeftijd beginnen. Voor elke cohort mannen is de stijging in het aandeel zzp’ers op elke leeftijd groter dan voor vrouwen.
- De toegenomen kans voor elk jonger cohort om te werken op een flexibel contract is tot 35 jaar vooral het gevolg van meer oproep-/invalcontracten en contracten zonder vaste uren (en in mindere mate tijdelijk contracten met vaste uren) en boven 35 jaar vooral het gevolg van meer tijdelijke contracten met vaste uren en tijdelijke contracten met uitzicht op vast voor elk jonger cohort.
- Hoogopgeleiden hebben op jonge leeftijd vaker een baan met een flexibel contract dan laagopgeleiden, maar de kans op een flexibel contract te werken neemt voor hoogopgeleiden sneller af met leeftijd dan voor laagopgeleiden.
Doorstroom vanuit een flexibel contract
De transitiekans vanuit een flexibel contract naar een vast contract is afgenomen tussen 2006 en 2013. Van iedereen die op 1 januari 2013 een flexibel contract had, had een jaar later minder dan een op de vijf een vast contract, twee jaar later had een kwart een vast contract. De transitiekans naar een vast contract neemt flink toe met opleidingsniveau, de kans nog of weer op een flexibel contract te werken is ongeveer gelijk over opleidingsniveaus. De transitiekans naar een vast contract verschilt weinig tussen leeftijdsgroepen tot 55 jaar. Daarna neemt de kans af.
- Van iedereen die op 1 januari 2013 op een flexibel contract werkte, had één jaar later 18% een vast contract en twee jaar later 26%. Op dat moment heeft 58% (nog of weer) een flexibel contract en heeft 18% geen werk.
- Voor iemand (met dezelfde kenmerken) die op 1januari 2006 op een flexibel contract werkte was de transitiekans naar een vast contract nog een stuk hoger: één jaar later had 30% een vast contract, twee jaar later 38%. Na twee jaar werkte 49% op een flexibel contract en had 13% geen werk.
- Hoogopgeleiden hebben 22% kans één jaar later een vast contract te hebben, laagopgeleiden 14%. De kans één jaar later geen werk te hebben is 11% voor hoogopgeleiden en 19% voor laagopgeleiden.
Verblijfsduur in de flexibele schil
De kans langdurig in de flexibele schil te werken is groter voor mannen, laagopgeleiden en mensen met een migratie achtergrond. Jongeren hebben een grotere kans om langdurig in de flexibele schil te werken, maar dat komt vooral omdat ze sowieso een grotere kans hebben in de flexibele schil te werken. Conditioneel op werken in de flexibele schil hebben jongeren juist een kleinere kans om langdurig in de flexibele schil te blijven.
Onzekerheid in de flexibele schil
In vergelijking met werkenden die geen periode in de flexibele schil doorbrachten hebben werkenden die een periode in de flexibele schil werkten minder werkzekerheid, minder baanzekerheid en minder inkomenszekerheid. Binnen de groep die een periode in de flexibele schil verschilt de mate van (on)zekerheid met de duur van de langste flexperiode.
- De spreiding van baanzekerheid, inkomenszekerheid en werkzekerheid is het grootst in de groep waarvoor de langste flexperiode niet langer dan een jaar duurde. Dit lijkt te komen doordat deze groep uit meerder subgroepen bestaat die erg van elkaar verschillen. Er is zowel een subgroep die slechts een korte flexperiode had en daarna op een vast contract aan de slag ging, als een subgroep die korte flexperioden afwisselt met langere periode zonder werk (vrijwillig dan wel onvrijwillig).
- De groep waarvoor de langste flexperiode langer dan drie jaar duurde lijkt qua werkzekerheid en inkomenszekerheid het meest op de groep zonder flexperiode. Wel zijn er in de eerste groep meer baanwisselingen. Lange flexperioden zijn dus niet alleen het gevolg van lange tijdelijke contracten, maar ook van meer baanwisselingen.