19 juni 2003

Contra-expertise effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten

Effect BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten empirisch moeilijk vast te stellen

Persbericht
Algemeen economische principes wijzen er nadrukkelijk op dat de verlaging van de BTW over enkele arbeidsintensieve diensten zou moeten leiden tot positieve werkgelegenheidseffecten in deze sectoren. Vanwege het ontbreken van goed datamateriaal kunnen deze effecten statistisch echter niet hard worden aangetoond.

Dit neemt niet weg dat het beschikbare datamateriaal drie indicaties oplevert voor positieve werkgelegenheidseffecten: de BTW-verlaging is voor ongeveer 70 tot 80% doorgegeven in de consumptieprijzen; de afzet in de branches is stevig toegenomen; en de werkgelegenheid in arbeidsjaren is gedurende het experiment aanzienlijk gegroeid. Mogelijk kan een vervolgonderzoek op basis van data op ondernemingsniveau in plaats van op brancheniveau, meer houvast bieden over de effecten van de BTW-verlaging in de praktijk.

Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in de vandaag verschenen notitie Contra-expertise effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten. Op verzoek van de Minister van Financiën heeft het CPB de evaluatie van Research voor Beleid (RvB) over dit onderwerp beoordeeld. In de beoordeling besteedt het CPB aandacht aan de economische gedachtegang achter de BTW-verlaging, de gebruikte data en de gekozen onderzoeksmethodiek.

Voor de periode 1 januari 2000 tot 31 december 2003 heeft de Europese Commissie als experiment in enkele branches de BTW verlaagd naar 6%. In Nederland betreft het de branches voor kappers, schilderen en stukadoren van woningen ouder dan 15 jaar, fietsherstel, schoenherstel en kledingherstel. Doelstelling van de BTW-verlaging is een stijging van de werkgelegenheid. De redenering is dat de BTW-verlaging leidt tot lagere prijzen en dat daardoor de consumenten meer zullen kopen. Vervolgens is de verwachting dat werkgevers in deze branches meer personeel zullen aannemen om de gestegen afzet te realiseren en dat nieuwe ondernemingen zullen toetreden.

Hoe groot zijn de effecten geweest van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid? Deze vraag staat centraal in de evaluatie, maar is moeilijk te beantwoorden vanwege twijfels over de kwaliteit van de beschikbare data. Vergelijking van de data uit de RvB-enquête met alternatieve databronnen, zoals het CBS, leert dat ze qua niveau en ontwikkeling meermalen van elkaar verschillen. Vanwege onduidelijkheid over de oorzaak van deze verschillen, is het onzeker of de gebruikte data een goed beeld geven van de ontwikkelingen in de branches.

De beperkingen in het data-materiaal vallen RvB niet aan te rekenen. Minder gelukkig is echter dat de centrale argumentatie en conclusies in de evaluatie zich toespitsen op een statistische toets. Door deze werkwijze ontstaat een onvolledig beeld en kan ten onrechte de indruk ontstaan dat de evaluatie impliceert dat de BTW-maatregel geen positieve werkgelegenheidseffecten heeft opgeleverd. Dit stelt RvB overigens niet, het onderzoeksbureau zegt alleen dat men die effecten statistisch niet heeft kunnen aantonen.

Het was wenselijk geweest dat RvB een synthese had gemaakt van alle beschikbare informatie en hierop de centrale conclusies had gebaseerd. In de visie van het CPB zou dit RvB geleid hebben tot de conclusie dat de enquêteresultaten aanwijzingen opleveren voor positieve werkgelegenheidseffecten. Afgaande op de data uit de RvB-enquête is het ook aannemelijk dat de BTW-maatregel positieve werkgelegenheidseffecten heeft gehad. Zo is de BTW-verlaging voor ongeveer 70 tot 80% doorgegeven in de consumptieprijzen en is de afzet in de branches stevig toegenomen. De RvB-data laat bovendien zien dat de werkgelegenheid in arbeidsjaren gedurende het experiment is toegenomen van bijna 4% bij schoenherstellers tot ruim 20% bij schilders en stukadoors.

Dat de werkgelegenheidseffecten statistisch niet aangetoond kunnen worden, hangt samen met de grote onzekerheidsmarges bij de data, als gevolg van de korte reeksen en het beperkte aantal waarnemingen in de enquête. Hierdoor is een grote werkgelegenheidstoename nodig om een statistisch significante toename van de werkgelegenheid te vinden. Bovendien is (vanwege data-beperkingen) in de trendanalyse gebruik gemaakt van data over het aantal werknemers dat minstens 15 uur per week werkt, terwijl de werkgelegenheid in arbeidsjaren sterker is gegroeid. De werkgelegenheid in arbeidsjaren geeft een beter beeld van de werkgelegenheidsgroei, omdat daarin ook overuren en kleine banen tot uiting komen.

De notitie Contra-expertise effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten is gratis beschikbaar als PDF-file.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Onderliggende notitie schetst een analytisch kader voor bestudering van de effecten van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid. Daarbij is aandacht voor de kanttekeningen die in de Tweede Kamer en in de brief van de werkgevers- en werknemersorganisaties bij het onderzoek van RvB zijn geplaatst.

Lees meer over