Arbeidsparticipatie
Ouderen en vrouwen werken aanzienlijk meer
Tegelijkertijd is het verschil in arbeidsparticipatie tussen vrouwen en mannen fors kleiner geworden. Vooral de middelbaar en hoger opgeleide moeders met jonge kinderen stoppen niet langer – al dan niet tijdelijk – met werken, maar blijven doorwerken. De participatie van vrouwen met kinderen lijkt nu sterk op die van vrouwen zonder kinderen. Na deze inhaalslag is de groei van het aantal vrouwen dat werkt, afgevlakt. Wel blijft het aantal uren dat zij werken per week groeien. Jongere mannen werken juist wat minder vaak dan vroeger, vooral de laagopgeleiden en alleenstaanden. Internationaal onderzoek suggereert dat de vraag naar hun vaardigheden daalt. Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen kan nog verder krimpen, omdat het opleidingsniveau van vrouwen relatief snel stijgt en vooral bij vrouwen geldt dat hoger opgeleiden vaker werken dan lager opgeleiden.
In het afgelopen decennium heeft de arbeidsparticipatie zich anders ontwikkeld dan in de periode daarvoor. De participatie van ouderen laat een sterke toename zien. Het aantal vrouwen dat werkt stijgt, maar deze stijging vlakt af. En de participatie van jonge mannen daalt. In deze publicatie analyseren we deze patronen naar geslacht en leeftijd en onderzoeken we de mate waarin opleiding, migratieachtergrond en huishoudsamenstelling daarbij een rol spelen. Ook verkennen we mogelijke verklaringen voor deze patronen en de vraag in hoeverre het om structurele of conjuncturele ontwikkelingen gaat.
Downloads
De participatie van ouderen is flink gestegen. Hierbij heeft beleid waarschijnlijk een rol gespeeld, zoals het afschaffen van de VUT- en prepensioenregelingen. Ook de stijging van de opleidingsniveaus en van de (gezonde) levensverwachting heeft hieraan bijgedragen. Het gemiddelde opleidingsniveau onder ouderen zal de komende decennia nog verder toenemen, vooral onder vrouwen. En als de stijgende levensverwachting zich – conform de huidige verwachtingen – blijft vertalen in extra gezonde levensjaren, dan kan de participatie onder ouderen nog verder groeien.
De participatiegraad van vrouwen vanaf 25 jaar is omhoog gegaan, maar deze stijging is in het afgelopen decennium afgevlakt. De stagnerende groei van de participatie onder vrouwen van middelbare leeftijd is deels een logisch gevolg van het feit dat een belangrijk stuk groeipotentieel ondertussen benut is. Er was nog veel winst te behalen door vrouwen die kinderen krijgen, voor de arbeidsmarkt te behouden. De arbeidsparticipatiepatronen onder moeders met jonge kinderen tonen aan dat met name de middelbaar en hoger opgeleide moeders niet langer – al dan niet tijdelijk – uittreden, maar door blijven werken. Nu het dal in de arbeidsparticipatie van moeders met jongere kinderen vrijwel verdwenen is, zal verdere groei meer moeten komen uit een algemene verhoging van de participatiegraad onder vrouwen. In dat opzicht is het sterk gestegen opleidingsniveau relevant. Dit zal ook in de toekomst een opwaarts effect blijven hebben op de participatie, omdat lager opgeleide oudere cohorten worden vervangen door hoger opgeleide jongere cohorten. Het feit dat de groei van de uren werk per week bij vrouwen in het afgelopen decennium niet is afgevlakt, wijst ook op een mogelijk verder stijgende deeltijdfactor.
De dalende arbeidsparticipatie onder jonge mannen is een internationaal herkenbaar patroon waarvoor verschillende oorzaken zijn aan te wijzen. Bij de jongste groepen – tot een jaar of 25 – speelt de toenemende onderwijsdeelname een belangrijke rol. Dat vooral laagopgeleide en alleenstaande jonge mannen lijken af te haken op de arbeidsmarkt, kan wijzen op teruglopende kansen of motivatie om mee te komen op de arbeidsmarkt. Technologische veranderingen en globalisering verminderen mogelijk de vraag naar hun vaardigheden. Tegelijkertijd laat onderzoek voor de VS zien dat ook het aanbod kan zijn gedaald, doordat alternatieve tijdsbestedingen zoals gaming aantrekkelijker en toegankelijker zijn geworden.
De crisis is duidelijk zichtbaar in de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie en de werkloosheid. Mogelijke meer structurele gevolgen van de crisis voor de bruto arbeidsparticipatie zijn lastiger te identificeren. De gevolgen voor hoger opgeleiden lijken relatief beperkt te zijn, zeker op langere termijn. Of deze conclusie breder getrokken kan worden, vergt nader onderzoek.