20 december 2012

Het Wettelijk minimumjeugdloon en de arbeidsmarkt voor jongeren

Het ministerie van SZW heeft het CPB verzocht om “zijn visie te geven op de werking van de arbeidsmarkt voor jongeren in relatie tot het wettelijk minimumjeugdloon.” Het wettelijk minimumjeugdloon (wmjl), dat geldt voor jongeren onder de 23 jaar, is in Nederland lager dan voor minder jonge werknemers.
No title

Wat zijn de gevolgen voor de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid?

Zowel het wmjl als de jeugdwerkloosheid is in Nederland naar internationale maatstaven laag. Het wmjl bedraagt in 2013 441 euro bruto per maand voor 15-jarigen, oplopend naar 1249 euro voor 22-jarigen. Het Nederlandse wmjl is naar internationale maatstaven laag in verhouding tot zowel het mediane loon als het Wettelijk minimumloon voor werknemers van 23 jaar en ouder (wml; 1469 euro). Het wml is juist relatief hoog en daardoor voor een deel van de werknemers bindend. De Nederlandse prestaties voor de arbeidsmarkt voor jongeren zijn internationaal gezien uitstekend. De jeugdwerkloosheid is laag en dat geldt ook voor de verhouding van de jeugdwerkloosheid tot de totale werkloosheid.

Uit de economische literatuur is bekend dat het minimumloon een effectief – en waarschijnlijk ook vrij efficiënt – herverdelingsinstrument is. Het verkleint de loonongelijkheid, terwijl de kosten in termen van minder werkgelegenheid kunnen meevallen. Als de arbeidsmarkt niet competitief is en het uitgangsniveau van het minimumloon laag is, dan heeft een beperkte verhoging van het minimumloon geen grote nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid. Als echter de arbeidsmarkt competitief is of als het uitgangsniveau van het minimumloon hoog is,dan daalt de werkgelegenheid bij een hoger minimumloon. Een grote verhoging van het minimumloon heeft negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid.

Een lager minimumloon voor jongeren is te rechtvaardigen doordat de werkgelegenheid voor jongeren relatief gevoelig is voor het minimumloon. Een tweede rechtvaardiging is dat de kansen toenemen voor laagproductieve jongeren om ervaring op te bouwen en zo hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Een derde rechtvaardiging is dat jongeren zo worden aangemoedigd om een opleiding te voltooien. Een laag arbeidsloon maakt scholing immers relatief aantrekkelijk.

Bij een hoger minimumloon voor jongeren stijgen de sociale zekerheidsuitgaven. De Wajonguitkering voor mensen tot 23 jaar is gebaseerd op het wmjl. Als het wmjl stijgt, dan stijgen de Wajonguitgaven daarom mee. Een hoger minimumloon leidt bovendien tot meer kosten voor een loonaanvullingsregeling – zoals voorgesteld in de Participatiewet. Hoe hoger immers het minimumloon, hoe meer mensen gebruik kunnen maken van de loonaanvullingsregeling en hoe duurder deze regeling.

Een veelgehoord argument voor verhoging van het wmjl is dat het huidige lage wmjl ertoe leidt dat goedkope jongeren (laagproductieve) ouderen van de arbeidsmarkt verdringen. Bij verdringing worden voor 23-plussers minder gunstige arbeidsmarktuitkomsten verwacht dan voor 22-minners. In termen van werkloosheid en arbeidsparticipatie wijst daar echter niets op. De cijfers kunnen weliswaar geen definitief uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van verdringing, maar geven wel aan dat het moeilijk is om objectieve cijfers te presenteren die verdringing aantonen.

Is verhoging van het wmjl wenselijk? Per saldo alleen als inkomensherverdeling van doorslaggevend belang is. De huidige prestaties van de Nederlandse arbeidsmarkt voor jongeren steken zeer gunstig af bij andere landen. Verhoging van het wmjl draagt het risico in zich dat deze gunstige positie wordt opgegeven. De werkgelegenheidseffecten kunnen bij een geringe verhoging van het wmjl weliswaar beperkt blijven, maar bij een forse verhoging – bijvoorbeeld bij afschaffing van het wmjl – zal de werkgelegenheid voor jongeren waarschijnlijk dalen. Afschaffing van het wmjl betekent immers dat jongeren onder het wml zouden vallen en dat is naar internationale maatstaven hoog te noemen.

In paragraaf 2 gaan we kort in op het Nederlandse wmjl en vergelijken dit met de minimumjeugdlonen in andere landen. Vervolgens vergelijken we de uitkomsten voor de Nederlandse arbeidsmarkt voor jongeren met de uitkomsten in andere landen. In paragraaf 3 bespreken we de belangrijkste bevindingen uit de economische literatuur.

Auteurs

Daniel van Vuuren
Nicole Bosch

Lees meer over