Werkgelegenheidseffecten aanpassing wettelijk minimumjeugdloon
Verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon (wmjl) leidt tot een sterkere vermindering van de werkgelegenheid van jongeren naarmate de verhoging substantiëler is. Bij een beperkte verhoging is het werkgelegenheidseffect naar verwachting nihil. De empirische literatuur laat zien dat de meest betrouwbare schattingen van werkgelegenheidselasticiteiten tussen de -0,4 en 0 liggen – wat wil zeggen dat de werkgelegenheid met maximaal 0,4% daalt na een verhoging van het minimumjeugdloon met 1%. Een nuleffect is tot op zekere hoogte relevant – namelijk als het wmjl voor weinig jongeren ‘bindend’ is en de verhoging van het wmjl beperkt is. Bij een forse verhoging van het wmjl wordt werkgelegenheidsverlies echter waarschijnlijk. Afschaffing van het wmjl voor 21- en 22-jarigen verlaagt de werkgelegenheid voor deze groep met circa 5%, ofwel 15.000 personen. Het werkgelegenheidsverlies voor 15- t/m 20-jarigen na een verhoging van het wmjl hangt sterk af van de nieuwe vormgeving. In de doorgerekende varianten varieert het verlies van 20% van de betreffende beroepsbevolking, ofwel 120.000 personen, tot 1%, ofwel 5.000 personen. Het grootste deel van het werkgelegenheidsverlies heeft naar verwachting betrekking op kleinere banen van minder dan 12 uur per week. De onzekerheid over de effecten is groot. Verhoging van het wmjl draagt het risico in zich dat de internationaal gezien lage jeugdwerkloosheid zal stijgen. Deze CPB Notitie geeft een partiële analyse gericht op de arbeidsmarkt voor jongere werknemers, waarbij niet of summier wordt ingegaan op bijvoorbeeld de scholingsbeslissing, de inkomenspositie van jongeren, budgettaire effecten of de arbeidsmarkteffecten voor oudere werknemers en zelfstandigen.