Kansrijk arbeidsmarktbeleid
Lees de bijbehorende Notitie en Achtergronddocument en een externe evaluatie door Prof. Ingrid Robeyns en Dr. Rutger Claassen (beiden Universiteit Utrecht). Deze externe evaluatie is hieronder bijgevoegd als bijlage-bestand. In een volgende uitgave van deze serie "Kansrijk" komen activerend arbeidsmarktbeleid, loonvormingsbeleid en pensioenen/AOW aan bod.
Lees ook:
- Kansrijk arbeidsmarktbeleid, deel 2 (2016).
- Kansrijk arbeidsmarktbeleid: update minimumloonbeleid (2020)
- Kansrijk arbeidsmarktbeleid: update uittreedleeftijd en AOW (2020)
Een aantal van deze effecten en afwegingen brengt het CPB in kaart in het Boek 'Kansrijk Arbeidsmarktbeleid'. In dit boek staan de beleidsknoppen op het gebied van fiscale stimulering van de arbeidsparticipatie, socialezekerheidsuitkeringen en ontslagbescherming centraal.
Fiscale stimulering van de arbeidsparticipatie heeft in Nederland steeds minder effect. De mensen die nu nog niet werken of op zoek zijn naar werk, zijn steeds moeilijker te prikkelen om dat wel te doen. De keuze om wel of niet te gaan werken is gevoeliger voor fiscale prikkels dan de keuze voor het aantal dagen per week. Van het resterende arbeidspotentieel zijn vooral moeders van jonge kinderen nog fiscaal te prikkelen om (meer) te gaan werken. Een hogere inkomensafhankelijke combinatiekorting of een lager kindgebonden budget zijn voorbeelden van beleidsopties die relatief veel werkgelegenheid opleveren. Een lager kindgebonden budget leidt daarbij tot een toename in de inkomensongelijkheid, een hogere combinatiekorting niet.
Maatregelen die de hoogte, het bereik en de duur van de socialezekerheidsuitkeringen beperken, leveren vrijwel altijd meer werkgelegenheid op, maar leiden ook tot meer inkomensongelijkheid. Ook het verkorten van de maximale WW-duur heeft een aanzienlijk effect op de werkgelegenheid. In ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregelingen leveren eveneens vooral beleidsopties die de uitkeringshoogte beperken werkgelegenheidswinst op. Bijvoorbeeld een lager maximaal dagloon, een lagere WGA-uitkering of de introductie van een aparte regeling voor niet-werkgebonden arbeidsongeschiktheid (risque social). Een verkorting van de loondoorbetalingsverplichting van werkgevers naar één jaar leidt tot een hogere instroom in de regeling voor arbeidsongeschiktheid, en dat is slecht voor de overheidsfinanciën en de werkgelegenheid.
Op het terrein van ontslagbescherming leveren maatregelen die het verschil tussen flexibele vormen van arbeid en vaste contracten verkleinen, minder tweedeling van de arbeidsmarkt op. Het verschil tussen tijdelijke en vaste contracten is in geen enkel ander OESO-land zo hoog als in Nederland en de doorstroming naar vaste contracten is hier heel beperkt. Het toepassen van ontslagvergoedingen bij het niet-verlengen van korte tijdelijke contracten vermindert deze segmentering van de arbeidsmarkt. Een ander doel van ingrepen in ontslagbeschermingsbeleid is belemmeringen voor vrijwillige arbeidsmobiliteit weg te nemen. Een lager of meeneembaar transitiebudget, of het vervangen van het lifo-onderdeel in het afspiegelingsbeginsel door een alternatieve selectieregel zijn voorbeelden van beleidsopties die dit kunnen bewerkstelligen.