Kinderwetje uit 1874 nog steeds actueel
Frits Bos
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy AnalysisVroeger verdienden de meeste mensen zo weinig dat hun kinderen ook moesten werken om te overleven. Het ging vooral om werk in de landbouw, werkplaatsen van ambachtslieden, de huisnijverheid of de huishouding van rijke burgers. Pas in de negentiende eeuw met de opkomst van de moderne en grootschalige industrie werd kinderarbeid vaker gezien als een probleem .
Historisch belang
In 1863 publiceerde de schrijver J.J. Cremer zijn boek Fabriekskinderen: een bede, doch niet om geld. Hierin beschrijft hij drie jonge kinderen die om zes uur ’s ochtends naar een Leidse stoomspinnerij gaan met als ontbijt slechts één koude aardappel. Een van hen, een tienjarig meisje, heeft door jarenlange ondervoeding de lengte van een kind van zeven. Ze sterft op weg naar haar werk. De anderen moeten die dag nog vijftien uur werken tussen de onveilige en luidruchtige machines. De handen van het jongste kind komen in een machine. Tot slot eindigt het boek met een dramatische oproep aan de koning en het parlement om het bloeden van de kinderhandjes te stoppen en met maatregelen te komen. Cremer presenteerde zijn boek door het hele land. In 1870 stuurde hij een open brief aan de minister van Binnenlandse zaken. Zijn boek en oproep tot maatregelen kregen veel publiciteit.
Verbod
In 1874 stelde het liberale Kamerlid van Houten voor alle arbeid van kinderen tot twaalf jaar te verbieden, terwijl gemeenten lokaal de leerplicht mochten invoeren voor kinderen tussen acht en twaalf jaar. Volgens Van Houten was zijn voorstel niet “een opwelling van meewarigheid met de geëxploiteerde kinderen, … [maar] kwam het voort uit een koele maatschappelijke beschouwing”. Voor Van Houten was een algemeen verbod op kinderarbeid logisch en van groot belang, omdat werk jongeren belemmerde bij het volgen van onderwijs. En onderwijs was essentieel voor de economische ontwikkeling van Nederland. Het parlement dacht hier echter anders over. Pas toen hij zijn voorstel sterk afzwakte en beperkte tot alleen een verbod op kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen werd het goedgekeurd door het parlement.
De praktische betekenis van het kinderwetje was beperkt. Dit kwam niet alleen doordat het in sterk afgeslankte vorm werd ingevoerd. Ook voor kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen maakte het weinig verschil, want er was geen controle op het verbod. De Arbeidsinspectie werd pas later, in 1890, opgericht. Voor onderwijs van kinderen was de leerplichtwet van 1901 een forse stap vooruit, maar die kende nog wel een ‘landbouwverlof’. Dit betekende dat kinderen op het platteland zes weken extra vrij van school konden krijgen. Een totaal kinderarbeidsverbod kwam pas in 1981, toen door grootschalige mechanisering zelfs in de landbouw kinderarbeid niet meer nodig was.
Kosten en baten
Het kinderwetje is van grote symbolische betekenis voor de taakververdeling tussen overheid, markt en burgers. Het laat zien dat volgens het liberale Kamerlid Van Houten en de meerderheid van het parlement in 1874 de vrijheid van ondernemers, burgers en ouders niet onbegrensd is. Ingrepen van de overheid kunnen nodig zijn om de uitwassen van marktwerking te voorkomen, kinderen te beschermen en de voorwaarden voor economische groei en brede welvaart op lange termijn te verschaffen .
Volgens Van Houten was het doel van het kinderwetje ‘eene verkeerde rigting van het oekomische leven te bestrijden en de schaduwzijden van het stelsel van vrije mededinging te tempereren’ (Brummer, 2023, p. 145). Minderjarige kinderen hebben het recht door hun ouders te worden verzorgd en opgevoed. Maar hun ouders hebben niet het recht om hun kinderen te misbruiken of te verwaarlozen. Vandaar dat deze schending van de overheid op de vrijheid van ondernemerschap en de verantwoordelijkheid van ouders gerechtvaardigd was.
Wet- en regelgeving over kinderarbeid is nog steeds een actueel onderwerp. Een aantal jaar geleden kreeg André Rieu een boete van 200 duizend euro. André Rieu had twaalf Roemeense kinderen zeven nachten op het Vrijthof in Maastricht panfluit laten spelen. Dit was een overtreding van de wet op kinderarbeid, want na 23.00 mogen minderjarigen niet meer optreden. De Raad van State heeft de boete kwijtgescholden. André Rieu was wel opdrachtgever van de panfluitact en had ook de ouders om toestemming gevraagd, maar kon volgens de Raad van State niet worden gezien als werkgever van de kinderen.
Deze krappe definitie van werkgeverschap van kinderen in Nederland contrasteert met de uitbreiding van de verantwoordelijkheid voor kinderarbeid in het buitenland: volgens nieuwe Europese en Nederlandse wetgeving moeten bedrijven nu ook kinderarbeid tegengaan in hun productieketen in het buitenland. Net als 150 jaar geleden is het belangrijk hierbij goed de kosten en baten van ingrijpen door de overheid af te wegen. En ook nu is er nauwelijks controle en handhaving.
De discussie over de taakverdeling tussen overheid, markt en burgers gaat door. En dit betekent dat ook de discussie over de vrijheid van ondernemers, burgers en ouders telkens weer een nieuwe ronde ingaat. Daarom is het Kinderwetje van Van Houten niet alleen een historische mijlpaal, maar nog steeds actueel.
- more about Frits
Frits Bos
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
- more about Frits
Recent CPB columns
- Misverstanden plagen aanpak van productiviteit - Pieter Hasekamp
- De sleutel tot meer woongenot - Jurre Thiel
- Een prikkelend toekomstperspectief - Jan-Maarten van Sonsbeek