Waarde van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt
Deze studie beantwoordt twee onderzoeksvragen:
1. Doen jongeren met een startkwalificatie het beter op de arbeidsmarkt: ja.
2. Vallen jongeren die al een startkwalificatie hebben vaker uit? nee.
Een startkwalificatie is een diploma op minimaal mbo2-, havo- of vwo-niveau.
In deze studie bestuderen we maandelijks de onderwijs- en arbeidsmarktcarrière van een volledig cohort met 230.000 jongeren negen jaar lang. Een dergelijke grote groep jongeren een dergelijke lange tijd volgen levert een krachtig beeld. Desalniettemin is het niet mogelijk met dit soort data oorzaak-gevolg-relaties aan te tonen of conclusies zonder meer door te trekken naar andere cohorten.
Jongeren met startkwalificatie doen het duidelijk beter op de arbeidsmarkt...
Jongeren uit onze studie met een startkwalificatie doen het beter op de arbeidsmarkt dan degenen zonder startkwalificatie. Dit geldt voor alle onderzochte arbeidsmarktuitkomsten: werk, economische zelfstandigheid, baanzekerheid en werkzekerheid.
De startgekwalificeerden hebben anderhalf keer zo vaak een baan als jongeren zonder startkwalificatie. Ze zijn ook vaker economisch zelfstandig. Dit komt niet alleen omdat ze vaker werken, maar ook omdat er onder de startgekwalificeerden minder werkende armen zijn.
Ook voor de onderwijsniveaus boven startkwalificatieniveau geldt dat ieder onderwijsniveau het nog beter doet dan het onderwijsniveau eronder. De grootste verschillen zijn tussen geen en precies startkwalificatieniveau (mbo2, havo, vwo) en tussen precies startkwalificatie en mbo3. Dit geldt voor alle vier de arbeidsmarktuitkomsten, hoewel het voor baanzekerheid in eerste instantie anders lijkt te zijn. Want hoewel het aandeel vaste contracten oploopt tussen de eerste drie onderwijsniveaus , loopt dat aandeel af tussen de hogere onderwijsniveaus . Houden we echter bij mbo3 en mbo4 rekening met het aandeel jongeren met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL), dan hebben jongeren met een mbo4-opleiding vaker een vast contract. Houden we bij mbo4 en hoger onderwijs rekening met duur op de arbeidsmarkt, dan hebben jongeren met een diploma hoger onderwijs vaker een vast contract dan jongeren met mbo4.
Studenten mbo2 en mbo3 vallen minder vaak uit dan het lijkt...
Studenten mbo2 en mbo3 uit onze studie vallen minder vaak uit dan het in eerste instantie lijkt. Zo blijkt 10% van de jongeren die zich inschrijven voor mbo3, weliswaar geen mbo3-diploma te halen, maar uiteindelijk wel een hoger diploma, meestal mbo4. Ook schrijft bijna 20% van de mbo2-leerlingen die uiteindelijk wel een diploma halen, zich tussentijds een jaar of langer uit het onderwijs uit, waarna ze zich toch weer inschrijven en het diploma alsnog halen.
...en jongeren die al een startkwalificatie hebben vallen ook niet vaker uit...
Jongeren die al een startkwalificatie hebben en dus “vrijwillig” studeren, vallen niet vaker uit dan jongeren die nog onder de startkwalificatieplicht vallen. Er zijn wel verschillen, maar die ontlopen elkaar niet veel. Studenten mbo3 (die deels al een startkwalificatie hebben) in ons cohort vallen zelfs iets minder vaak uit (26%) dan studenten mbo2 (29%). Wel is de uitval onder mbo3-studenten die direct doorstromen vanuit het vmbo (dus zonder startkwalificatie) met 25% iets lager dan de uitval onder degenen die via een mbo2-diploma (dus met een startkwalificatie) een mbo3-studie beginnen (27%).
Jongens met migratieachtergrond en lage vooropleiding vallen wel vaker uit...
Jongens met een migratieachtergrond vallen vaker uit dan gemiddeld. Dit geldt zowel voor mbo2, als voor mbo3. Ongeveer de helft van de bovengemiddelde uitval van jongens met een migratieachtergrond wordt erdoor verklaard dat zij ook vaker een lage vooropleiding hebben, want de leerlingen met lage vooropleidingen (geen vooropleiding of een diploma vmbo-assistent/-leerwerktraject/-basis) vallen beduidend vaker uit.
... maar opleidingswisselaars vallen niet vaker uit, tenzij ze wisselen van domein...
Studenten die van opleiding wisselen binnen mbo2 of binnen mbo3 vallen niet vaker uit dan studenten die dezelfde opleiding blijven doen. Dit gold voor de jongeren in onze studie echter niet als de nieuwe studie die zij kozen in een ander opleidingsdomein lag. Dan vielen zij wel vaker uit. Bij mbo2 was het verschil in uitval tussen domeinwisselaars en niet-domeinwisselaars het grootst. De gediplomeerden mbo2 hadden een kwart minder domeinwisselaars dan de uitvallers. Uiteraard hoeft dit geen oorzakelijk verband te hebben, het kan ook los van elkaar staan of beide veroorzaakt worden door bijvoorbeeld een onduidelijk beroepsbeeld.
De uitval vindt niet massaal in de eerste maanden van de studie plaats.
Studenten mbo3 vallen niet massaal uit in de eerste maanden van hun de studie. Dit kan wel zo lijken, omdat de uitval hoger is rond het begin van het schooljaar. Dit betreft echter leerlingen die er al een jaar op hebben zitten en bij begin van een tweede jaar besluiten te stoppen. Verder vallen studenten mbo3 heel geleidelijk uit over de tijd. Deze conclusies gelden zowel voor de totale groep mbo3-studenten, als voor de studenten die doorgestroomd zijn vanuit mbo2 (de stapelaars).
Vraagstelling van het onderzoek
Deze studie verkent de rol van de startkwalificatie bij het optimaliseren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt voor mbo-studenten. Idee achter de startkwalificatie is dat dit onderwijsniveau het minimale onderwijsniveau is dat jongeren kwalificeert voor de arbeidsmarkt. Jongeren tot een bepaalde leeftijd zijn kwalificatieplichtig, dat wil zeggen dat als zij nog geen diploma op of boven startkwalificatieniveau hebben gehaald, zij niet van school mogen.
We volgen een volledig cohort jongeren negen jaar nadat ze hun middelbareschooldiploma hebben gehaald. We volgen hun onderwijs- en arbeidsmarktcarrière. We vergelijken de onderwijs- en arbeidsmarktcarrières van jongeren van verschillende vooropleidingen. We brengen alle jongeren in beeld en focussen op jongeren met een onderwijsniveau rond de startkwalificatie.
Bijsluiter
Dit onderzoek is geen experiment. We weten van sommige kenmerken slechts dat er samenhang (correlatie) is, maar niet of ze elkaar veroorzaken, los van elkaar staan of een gemeenschappelijke oorzaak hebben. Dit betekent dat we de vraag ‘wat is de waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt’ niet in algemene termen kunnen beantwoorden.
Het is niet mogelijk met dit soort data een oorzaak-gevolgrelatie te onderzoeken. We kunnen dus niet aantonen of ontkrachten dat de startkwalificatie deze gunstigere arbeidsmarktpositie veroorzaakt.
Ook weten we alleen zeker dat deze verbanden gelden voor dit cohort en kunnen we de conclusies niet met zekerheid doortrekken naar andere cohorten. Zo zijn er twee ontwikkelingen die de onderwijs- en arbeidsmarktcarrière van het onderzochte cohort waarschijnlijk anders beïnvloed hebben dan recentere cohorten.
Ten eerste kwam een deel van dit cohort voor het eerst op de arbeidsmarkt tijdens de crisis. Ten tweede is de uitval onder mbo2’ers tegenwoordig de helft lager dan ten tijde dat ons cohort mbo-diploma’s aan het halen was. Het aantal voortijdig schoolverlaters is tussen het schooljaar 2009/2010 en 2015/2016 met bijna de helft gedaald (van een kleine 40.000 naar een kleine 23.000) (DUO 2018). De mbo2’ers uit ons cohort vallen gemiddeld uit rond 2009, dus de uitvalpercentages mbo2 van jongere cohorten zullen lager zijn dan die van ons cohort. Dit zou heel goed kunnen liggen aan het startkwalificatiebeleid dat sinds 2007 gevoerd is. Ook hier is echter slechts sprake van het waarnemen van een correlatie. Het is niet op basis van de cijfers te zeggen of de dalende uitval veroorzaakt werd door het beleid, of dat er (deels of geheel) een heel andere reden voor was
Echter, ondanks dat we allerlei zaken niet met zekerheid kunnen zeggen, geeft het volgen van een volledige jaargang jongeren uiteraard wel een beeld. Naast het feit dat we een volledige jaargang volgen, volgen we jongeren negen jaar lang iedere maand in arbeidsmarkt en onderwijs. Dit geeft dus een uitgebreid en langdurig inzicht in de onderwijs-en arbeidsmarktcarrière van een grote groep jongeren.