Agglomeratie, transportinfrastructuur en welvaart
Lees het bijbehorende CPB Discussion Paper 289.
Mensen en bedrijven clusteren in steden. Agglomeratievoordelen zijn de baten die ontstaan als gevolg van deze concentratie van activiteit, bijvoorbeeld door kennisoverdracht, een groter klantenpotentieel, een groter draagvlak voor voorzieningen, of betere matching op de arbeidsmarkt. Transportinvesteringen beïnvloeden de locatie en concentratie van mensen en banen. Zij worden vaak gezien als een middel om agglomeratievoordelen te vergroten en tevens regionale verschillen te reduceren. Nieuwe agglomeratievoordelen door transportinvesteringen zijn echter bescheiden. Wel helpen nieuwe transportverbindingen om sterke punten van regio’s beter te benutten. Maar dit hoeft niet per se te leiden tot kleinere regionale verschillen. De reden hiervoor is dat mensen en bedrijven verschillen qua eigenschappen en voorkeuren, en natuurlijk ‘met hun voeten kunnen stemmen’, zoals in deze CPB Policy Brief wordt geanalyseerd.
Lonen en woongenot verschillen aanzienlijk per locatie. Als reistijd en/of transportkosten omlaag gaan, wordt het eenvoudiger om te wonen en te werken op aantrekkelijke plekken, ook wanneer deze plekken relatief ver van elkaar verwijderd zijn. Dit leidt tot een betere benutting van regionale sterktepunten, maar ook tot herverdeling van welvaart en economische activiteiten tussen regio’s. Het is bijvoorbeeld waarschijnlijk dat een achterland door een betere transportverbinding met het centrum banen naar dat centrum ziet verdwijnen. Het achterland hoeft er echter niet op achteruit te gaan. Het kan als woonlocatie aantrekkelijker worden, waardoor beide gebieden profiteren. Grotere regionale verschillen leiden daarom niet noodzakelijk tot welvaartsverlies. Men mag echter geen al te grote nieuwe agglomeratievoordelen verwachten door relocatie van mensen en banen. Toenemende concentratie van economische activiteit op één plek gaat ten koste van de afnemende concentratie elders en de welvaartsbaten voor de regio’s met verbeterde transportinfrastructuur komen deels voor rekening van de rest van het land.
Het belang van locatie verschilt sterk per opleidingsgroep. Voor hoogopgeleiden doet het er veel meer toe waar ze wonen en werken dan voor laagopgeleiden. Hoogopgeleiden reizen graag met de trein, zijn bereid om ver te forensen voor een aantrekkelijke baan, hebben een sterke voorkeur voor woonlocaties met goede voorzieningen en kunnen zich een dure woonlocatie gemakkelijker veroorloven. Om deze redenen concentreren ze zich in een beperkt aantal hoogstedelijke gebieden, waar laag- en middelbaar opgeleiden minder sterk zijn vertegenwoordigd. Een investering in transportinfrastructuur verandert de relatieve aantrekkelijkheid van verschillende locaties en dientengevolge de bevolkingssamenstelling terplekke. Als gevolg van hun voorkeuren hebben hoogopgeleiden daarom meer baat van transportverbindingen op lange afstand, zoals spoor, dan laagopgeleiden. Laagopgeleiden hebben meer baat bij transportverbindingen op kortere afstand.
Transportinvesteringen kunnen dus – bedoeld of onbedoeld – de economie, de bevolking en de bevolkingssamenstelling van regio’s beïnvloeden. Het verdient aanbeveling om hier bij beleidsontwikkeling expliciet rekening mee te houden.