Vermogensongelijkheid: een complex probleem
Nicoleta Ciurila
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy AnalysisMet dank aan Fien van Solinge, mede-auteur.
De beschikbare gegevens leveren problemen op voor het berekenen van vermogensongelijkheid. Ten eerste zijn heel lage en heel hoge vermogens moeilijk in te schatten. Door belastingontduiking en -ontwijking wordt de vermogensconcentratie aan de top waarschijnlijk onderschat (CPB, 2020). Voor lage vermogens speelt een ander probleem: de gegevens over de hoeveelheid consumptief krediet, bijvoorbeeld voor de aankoop van een telefoon of auto zijn niet altijd even betrouwbaar.
Gevoeligheden
Ook bestaat het vermogen uit meerdere soorten activa, die verschillen in hoe gevoelig ze zijn voor economische factoren. Zo zijn bezittingen in aandelen erg gevoelig voor marktprijzen, terwijl bankdeposito's dat niet zijn. Het beeld van vermogensongelijkheid kan dus sterk veranderen met schommelingen in marktprijzen.
En dan maakt ons pensioenvermogen het nog extra ingewikkeld om vermogensongelijkheid te berekenen. Enerzijds is dit een belangrijke bron van (inkomens)herverdeling en gaat het hierbij om hoe wij sparen voor onze oude dag. Door rekening te houden met het pensioenvermogen maken we een juiste vergelijking tussen een persoon die als werknemer pensioen heeft opgebouwd en een ondernemer die zijn of haar onderneming verkoopt bij pensionering. Anderzijds is het een zeer illiquide vorm van kapitaal die alleen onder bepaalde omstandigheden wordt uitgekeerd. Je kunt er bijvoorbeeld geen huis mee kopen. En je kinderen kunnen het ook niet erven. Het meenemen van pensioenvermogen in de berekening maakt in Nederland veel uit omdat het de vermogensongelijkheid vermindert. Zou je dat niet doen, dan is de vermogensongelijkheid een van de hoogste van alle OESO-landen (OESO, 2018).
De maatstaf
Vermogensongelijkheid wordt meestal gemeten door de Gini-coëfficiënt of de percentielen van de vermogensverdeling. De Gini-coëfficiënt laat zien hoe verschillend ongelijkheid is van een gelijke verdeling van vermogen: hoe meer het vermogen van huishoudens in een economie van elkaar verschilt, hoe groter de Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf probeert een globaal beeld te geven over vermogensongelijkheid, maar het is geen gemakkelijk concept om te begrijpen, daarom gebruikt de OESO het bijvoorbeeld niet (OESO, 2018).
Het CBS brengt vermogensongelijkheid in kaart door de zogeheten Parade van Pen: een 60 minuten durende optocht van alle Nederlandse huishoudens in volgorde van hun vermogen. Enerzijds is de ’Parade van Pen’ een intuïtieve manier om de verscheidenheid van vermogens in kaart te brengen door het vermogen van alle Nederlandse huishoudens te laten zien. De parade geeft ook informatie over welke types huishoudens meer of minder vermogen hebben, omdat de vermogensverdeling gekoppeld wordt aan de voornaamste inkomensbron en de woonsituatie. Dat is een groot pluspunt in vergelijking met de Gini-coëfficiënt of de percentielen van de vermogensverdeling die niet kunnen bepalen wie meer en wie minder heeft. Anderzijds zegt de optocht niets over vermogensongelijkheid in andere dimensies, zoals bijvoorbeeld binnen dezelfde leeftijd of hetzelfde cohort. De ontwikkeling van vermogensongelijkheid in de tijd wordt minder duidelijk zichtbaar met de Parade van Pen dan met de Gini-coëfficiënt. Ook het pensioenvermogen wordt niet meegenomen in de analyse.
De huishoudensgroepen
Kijken naar verschillende categorieën huishoudens levert aanvullende, maar soms tegenstrijdige informatie op. Zo is het vermogen van huiseigenaren aanzienlijk hoger dan van huurders, zelfs bij hetzelfde inkomen (CPB, 2021). Een stijging van de huizenprijzen leidt tot een toename van de ongelijkheid tussen deze twee groepen. Maar de vermogensongelijkheid gemeten door de Gini-index neemt af. Dit komt doordat de kloof in vermogensopbouw tussen het midden en de top van de vermogensverdeling kleiner wordt door hogere huizenprijzen (CPB, 2016 en CBS, 2021).
Als je naar vermogensongelijkheid binnen verschillende leeftijdscohorten zou kijken, levert dat waarschijnlijk ook een ander beeld op. Erfenissen veranderen de vermogensongelijkheid zoals gemeten door de Gini-index niet (CPB, 2019), of kunnen die juist verminderen: de rijke oma overlijdt en het arme jonge neefje wordt rijker. Maar binnen een bepaald cohort zal vermogensongelijkheid waarschijnlijk toch toenemen.
Tijdens een bezoek in Parijs krijg je een glimp van hoe vermogensongelijkheid eruitziet. Enorme weelderige gebouwen maar ook piepkleine studio’s. Dior-winkels en rommelmarkten. Op de begraafplaats van Père Lachaise, enorme graven ter herdenking van de rijken en beroemdheden, maar ook een inscriptie op een muur die de massabegrafenis markeert van degenen die zijn omgekomen tijdens de Commune van Parijs. Zoveel dimensies van vermogensongelijkheid. Daarom is vermogensongelijkheid de komende jaren een belangrijk onderwerp in het werkplan van het CPB.
Nicoleta Ciurila
- more about Nicoleta
Nicoleta Ciurila
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
- more about Nicoleta
Recent CPB columns
- We kunnen de aarde redden. Maar willen we dat? - Marcel Timmer
- Nauwe band met VS maakt ons welvarend én kwetsbaar - Pieter Hasekamp
- Nieuwe armoedemeting - Elian Griffioen