Zo zeker als de bank?
Beau Soederhuizen
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy AnalysisHet spreekwoord luidt “zo zeker als de bank”, maar hoe zeker is een bank nu eigenlijk? Problemen bij een bank raken veel mensen en bedrijven, zij beheren bijvoorbeeld de spaarpotten van consumenten en verstrekken tegelijkertijd leningen voor het kopen van een huis of om een bedrijf te starten. Het spaargeld van de een wordt door de bank gebruikt als investering in de ander. Een prima werkwijze in goede tijden, maar de financiële crisis van 2008-2009 liet zien hoe kwetsbaar dit principe was.
In de hoogtijdagen van de crisis stonden op sommige plekken mensen in lange rijen om hun geld op te nemen van hun spaarrekening, omdat zij bang waren dat de bank er morgen misschien niet meer zou zijn, of een deel van het spaargeld al verdampt zou zijn in slecht renderende investeringen. Na de crisis is veel gedaan om de bankensector weer veiliger te maken en het vertrouwen in banken te herstellen. Een van de maatregelen betreft de instelling van de zogenoemde bankenbuffer, een percentage van de bezittingen van een bank waarover op ieder moment een reserve moet worden aangehouden.
De hoogte van zo’n bankenbuffer is voer voor discussie. Het blijft een balans tussen streven naar zekerheid en zorg om teveel geld te onttrekken aan de economie. Dat vraagt meer en diepgravender onderzoek, zeker als de analyse tot een landenspecifieke buffer moet leiden. Uit ons onderzoek werd vorige week dan ook abusievelijk geconcludeerd dat de buffer voor Nederland omlaag zou kunnen.
De noodzaak van een reserve
Terug naar de kernvraag: Waarom zou een bank een buffer nodig hebben? Een bank kan zich op verschillende manieren van geld voorzien, dat kan zijn in de vorm van leningen van andere instellingen (dit noemt men vreemd vermogen) of via aandelen en ingehouden winsten (ofwel eigen vermogen). Deze laatste vorm wordt ook wel de ‘buffer’ van een bank genoemd, omdat verliezen in eerste instantie worden opgevangen door het eigen vermogen. In dit opzicht verschilt de buffer van een bank met die van een individu, aangezien het bij een bank niet alleen gaat over het oppotten van geld maar de buffer ook gebruikt wordt als een financieringsvorm.
Het opbouwen van buffers kent zowel voor- als nadelen. Als ik nu meer geld op mijn spaarrekening zet, kan ik minder aan ‘leukere dingen’ uitgeven zoals op vakantie gaan met mijn motor. Om in dezelfde sfeer te blijven: het zet een rem op de economie; het geld staat immers vast op de spaarrekening. Tegelijkertijd kan het een hoop kopzorgen besparen in tijden van onzekerheid. De afweging tussen deze voor- en nadelen is voor alles en iedereen specifiek. Voor individuen is het al lastig om de grootte van een spaarpotje te bepalen. Laat staan in een complex netwerk waarin banken een besluit moeten nemen over de hoogte waarbij de beslissing niet alleen hun eigen financiële positie raakt maar ook die van consumenten, bedrijven, overheden, andere banken, en de financiële sector.
Onderzoek naar bankenbuffers
Hoe bepaal je nu hoe hoog een buffer voor banken moet zijn? In de studie hebben wij de voor- en nadelen in kaart gebracht van financiële buffers voor banken in het eurogebied. Hiervoor hebben wij gebruik gemaakt van de wetenschappelijke methode van Miles en co-auteurs (Economic Journal, 2013). Deze methode weegt de kosten en baten van meer eigen vermogen (lees: buffers) tegen elkaar af. Enerzijds zorgen hogere buffers voor een schokbestendigere economie: er is een stootkussen opgebouwd dat een klap kan opvangen. Had ik die maar toen ik op het asfalt terechtkwam met mijn motor. Anderzijds is het aantrekken van buffers niet gratis. De AFM-waarschuwing past hier ook: “geld lenen kost geld”. Deze kosten worden veelal direct doorberekend aan de klant, zo kost het niet alleen banken geld maar ook klanten.
Uit onze studie volgt dat buffers voor banken in het eurogebied tussen de 15-30% zouden moeten liggen. Dat betekent dat voor iedere 100 euro die een bank aan bezittingen heeft, er tussen de 15 en 30 euro moet worden opgepot. Dit lijkt misschien niet veel, maar als je bedenkt dat een grote bank makkelijk 700 miljard euro aan bezittingen heeft, bedraagt de buffer ongeveer 105-210 miljard.
Wat wij ook in de studie laten zien, is dat de ‘juiste’ buffer sterk kan verschillen tussen landen. Bijvoorbeeld, in een land dat weinig financiële onzekerheden kent, is het misschien niet nodig om heel hoge buffers aan te leggen. Om terug te komen op mijn voorbeeld: als ik geen motor zou hebben gereden, had ik ook geen helm hoeven kopen. Dat geld kan ik dan weer op andere manieren gebruiken.
Het antwoord op de vraag hoe hoog de buffer voor Nederland moet zijn, moeten wij schuldig blijven. Er zijn kanttekeningen te maken bij het onderzoek naar landen, zo groeperen wij een aantal landen voor voldoende observaties, nemen wij geen overheidsschulden in beschouwing, en veronderstellen wij dat banken alleen aan binnenlandse risico’s bloots staat. Het is dus alsof wij iets willen zeggen over de mechaniek van een motor, terwijl wij zelf nog niet alle onderdelen kennen.
Oproep
Vanwege de urgentie van het vraagstuk, en onze kanttekeningen, is het belangrijk om meer onderzoek te doen naar de juiste buffers. Er is een schat aan informatie over de bankensector bij toezichthouders. Laten we als onderzoekers deze data zoveel mogelijk gebruiken om de hoogte van bankenbuffers vast te stellen. Zo kan er voldoende veiligheid worden ingebouwd, zonder dat de economie onnodig wordt geremd. In ieder geval laat onze studie al zien dat de huidige minimumeis aan bankenbuffers wel wat hoger kan liggen.
Ondertussen ga ik een rondje rijden op mijn motor en nadenken over welke buffer ik persoonlijk ga hanteren. Zo zeker als de bank (lees: sofa) is het niet, maar een beetje risico hoort er bij voor mij!
Beau Soederhuizen
- more about Beau
Beau Soederhuizen
wetenschappelijk medewerker of the CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis
- more about Beau
Recent CPB columns
- Geluk is niet maakbaar, maar gelijke kansen helpen - Pieter Hasekamp
- De les van de oliebollentest - Marielle Non
- Van wie is de ruimte? - Jeroen Hinloopen