17 januari 2015

Zittenblijven in het primair en voortgezet onderwijs: Een inventarisatie van de voor- en nadelen

Zittenblijven kost 500 miljoen euro per jaar

Persbericht
Zittenblijven is duur. Het kost de schatkist jaarlijks meer dan 500 miljoen euro, ofwel 3% van de uitgaven aan basis- en voortgezet onderwijs. Bijna de helft van alle leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs blijft minimaal één keer zitten. Het percentage zittenblijvers piekt aan het begin van de basisschool en in het voorexamenjaar.

Vanwege de hoge kosten bestaan er waarschijnlijk efficiëntere manieren om hetzelfde onderwijsniveau te bereiken. Dat concluderen de onderzoekers Daniel van Vuuren en Karen van der Wiel in de vandaag verschenen CPB Policy Brief 'Zittenblijven in het primair en voortgezet onderwijs. Een inventarisatie van de voor- en nadelen'.

De directe kosten van zittenblijven bestaan uit het extra jaar onderwijs. De kosten hiervan zijn ongeveer 500 miljoen euro, waarvan ongeveer twee derde betrekking heeft op het voortgezet onderwijs. Doordat zittenblijvende leerlingen later de arbeidsmarkt betreden, missen zij inkomen. Hierdoor derft de overheid belasting- en premie-inkomsten, waardoor de totale kosten voor de overheid hoger uitvallen dan de genoemde 500 miljoen euro. Hiernaast kan zittenblijven sociaal-emotionele ‘kosten’ met zich meebrengen en de prestaties van zowel de zittenblijver als medeleerlingen beïnvloeden.

Zittenblijven is een bot instrument. Een leerling ondergaat een vol jaar hetzelfde onderwijsprogramma, terwijl de eerder opgelopen kennisachterstand vaak betrekking heeft op een deel van dat programma. Er zijn alternatieven die zich specifiek richten op de zwakke plekken van (potentiële) zittenblijvers. Deze leiden tot minder verspilling. Een groot deel van de kosten van zittenblijven heeft betrekking op het ‘verlengd kleuteren’ en het zittenblijven in de voorexamenjaren.

Het ligt daarom voor de hand om alternatief beleid hierop te richten. Verdere aandacht voor voor- en vroegschoolse educatie kan voorkomen dat jonge kinderen vertraging oplopen in de kleutergroepen. In het voortgezet onderwijs kan een gerichte verlenging van de onderwijstijd effectief zijn, via bijvoorbeeld zomerscholen of bijspijkercursussen. Om het alternatieve beleid te laten slagen, moeten scholen meer worden geprikkeld om zittenblijven te voorkomen. Een school wordt nu wel financieel gecompenseerd voor een volledig jaar extra onderwijs, maar niet voor minder kostbare alternatieven.

Lees naast de CPB Policy Brief ook het bijbehorende CPB Achtergronddocument.

Lees ook het bijbehorende persbericht en CPB Achtergronddocument.

Zittenblijven is een duur ‘instrument’. Vanwege de hoge kosten bestaan er waarschijnlijk efficiëntere manieren om hetzelfde onderwijsniveau te bereiken.

Zittenblijven kost de schatkist jaarlijks circa 500 miljoen euro, ofwel 3% van de uitgaven aan het PO en VO. Daarnaast zijn er indirecte kosten. Doordat zittenblijvende leerlingen later de arbeidsmarkt betreden, missen zij inkomen. Hierdoor derft de overheid ook belasting- en premie-inkomsten. Volgens een gestileerde (indicatieve)  berekening ligt dit bedrag in de orde van 900 miljoen euro per jaar. Ongeveer twee derde van alle financiële kosten heeft betrekking op het VO. Hiernaast kan zittenblijven sociaal-emotionele ‘kosten’ met zich meebrengen en de prestaties van zowel de zittenblijver als medeleerlingen beïnvloeden.

Zittenblijven kan wel leerwinsten opleveren. Bij jonge kinderen in het PO worden positieve effecten gevonden, maar deze lijken na een aantal jaar uit te werken. In het VO is zittenblijven een manier om het onderwijsniveau op peil te houden. De harde eindexameneisen die de Nederlandse overheid stelt, werken door  naar de eisen die worden gesteld aan de overgang tussen eerdere leerjaren. 

Zittenblijven is een bot instrument. Een leerling ondergaat een vol jaar hetzelfde onderwijsprogramma, terwijl de achterstand vaak betrekking heeft op een deel daarvan. Er zijn alternatieven die zich specifiek richten op de zwakke plekken van (potentiële) zittenblijvers. Dit leidt tot minder verspilling. In het PO kan bijvoorbeeld vaker worden voorkomen dat jonge kinderen met een achterstand het onderwijs instromen.  In het VO kan een gerichte verlenging van de onderwijstijd effectief zijn, bijvoorbeeld via  zomerscholen of bijspijkercursussen. Om het alternatieve beleid te laten slagen, moeten scholen meer worden geprikkeld om zittenblijven te voorkomen. Een school wordt nu volledig financieel gecompenseerd voor een jaar extra onderwijs, maar niet voor minder kostbare alternatieven.

Auteurs

Daniel van Vuuren
Karen van der Wiel