Verdere verbetering van pensioencontracten en Financieel Toetsingskader wenselijk
Dit is de hoofdboodschap van de position paper 'Efficiëntie en continuïteit in pensioenen: het FTK nader bezien' die Coen Teulings en Casper van Ewijk, respectievelijk directeur en onderdirecteur van het Centraal Planbureau (CPB), op verzoek van Netspar hebben geschreven. De paper wordt donderdag 26 april gepresenteerd op een door Netspar georganiseerde bijeenkomst in het Geldmuseum in Utrecht.
In de vijf jaar sinds de beurskrach het pensioenstelsel op de proef heeft gesteld, heeft zich een stille revolutie voltrokken. Eindloon is in pensioencontracten vervangen door middelloon, de indexering is voorwaardelijk geworden, waarderingsmethoden en risicomanagement zijn verbeterd, en het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) is ingevoerd en in 2006 in de Pensioenwet vastgelegd. Het stelsel is daardoor veel robuuster geworden. De auteurs laten echter zien dat het stelsel op een aantal punten nog verder verbetering behoeft. Met oog op de naderende vergrijzing verdient het aanbeveling om deze punten de komende jaren aan te pakken.
De volgende vier problemen worden in de paper aan de orde gesteld:
- Pensioencontracten zijn nog steeds onvolledig, in die zin dat niet goed is omschreven hoe premies en pensioenaanspraken worden aangepast bij tegenvallers en meevallers in de resultaten van het pensioenfonds. Daardoor is voor deelnemers niet duidelijk welke risico's er aan het pensioen zijn verbonden. Dit is mede het gevolg van het FTK, dat heldere, 'onvoorwaardelijke' pensioenafspraken ontmoedigt door hieraan zwaardere eisen te verbinden in de vorm van extra aan te houden reserves. De meeste pensioenfondsen hebben er daarom voor gekozen om hun beleid ten aanzien van indexatie aan inflatie en/of loonstijging niet expliciet vast te leggen. Indexatie valt daardoor onder de 'zachte', voorwaardelijke toezeggingen, waarvoor minder zware financiële vereisten gelden.
- Mede door deze vormgeving van het FTK kennen de meeste pensioenen minimumgaranties alleen in nominale bedragen. Deelnemers willen echter geen nominale garanties maar helderheid omtrent hun reële pensioenen. Het gaat immers om de koopkracht van de pensioenen. Door het onderscheid tussen 'harde' nominale aanspraken en 'zachte' voorwaardelijke indexatie, is bovendien het aanpassingsvermogen van pensioenfondsen ingeperkt, omdat de effectiviteit van het indexatie-instrument afhankelijk is van de hoogte van de inflatie. In tijden van lage inflatie of zelfs deflatie speelt indexatie maar een beperkte rol, en kunnen pensioenaanspraken dus in geval van nood nauwelijks worden beperkt.
- Een goed pensioencontract is onafhankelijk van de inflatie en verdeelt meevallers en tegenvallers over zowel werkenden (door aanpassing van de premie) als gepensioneerden (door aanpassing van het pensioen). Als uitgangspunt kan daarbij een systeem dienen dat een gelijke procentuele aanpassing van de consumptie van alle deelnemers bewerkstelligt, ongeacht hun leeftijd, en ongeacht de vraag of ze gepensioneerd zijn of dat ze nog werken. Het huidige systeem van een uniforme premie - de doorsneepremie - realiseert een gelijke verdeling van mee- en tegenvallers voor werkenden. Dit principe zou ook doorgetrokken moeten worden naar gepensioneerden. Dat vereist aanpassing van de huidige indexeringssystematiek. Ook pensioenen worden dan directer dan nu het geval is afhankelijk van de resultaten van het pensioenfonds. Dat is extra van belang met het oog op de toekomst wanneer het aandeel van gepensioneerden verder toeneemt, en het draagvlak van werkenden om de schokken van het pensioenfonds op te vangen relatief krimpt.
- Het huidige toetsingskader legt veel nadruk op de bescherming van de rechten van de gepensioneerden. Het toezicht op de continuïteit van pensioenfondsen is ook vooral hierop gericht. Een belangrijk risico voor de continuïteit van pensioenfondsen is echter dat nieuwe deelnemers het niet meer aantrekkelijk vinden om tot het fonds toe te treden. Dit kan gebeuren wanneer door tegenvallers de reserves te zeer slinken, waardoor de lasten feitelijk op de nieuwe deelnemers worden afgeschoven. Een solide systeem vereist daarom dat pensioenfondsen niet teveel lasten doorschuiven naar toekomstige deelnemers. Alleen bij voldoende vermogensdekking kan het systeem van risicodeling tussen generaties in stand worden gehouden. Een dergelijk stelsel van solidariteit tussen generaties kan voordelig zijn, omdat het risico's over een langere tijdshorizon en dus over meer mensen spreidt. Omgekeerd kunnen ook te hoge reserves tot problemen leiden, omdat huidige generaties hun uitkering zullen willen verhogen of een premiekorting zullen bedingen.
De auteurs werken deze ideeën uit in een simpel model voor het premie- en uitkeringsbeleid van pensioenfondsen. In dit model variëren pensioenpremies en pensioenuitkeringen in gelijk mate de fluctuaties in de dekking van pensioenfondsen, waardoor schoksgewijze veranderingen in het beschikbaar inkomen van deelnemers achterwege blijven, en waardoor de dekking zich altijd weer aanpast in de richting van het evenwichtsniveau.