23 december 2011

Ex post analyse effect kinderopvangtoeslag op arbeidsparticipatie

Ongeveer 30.000 meer werkende ouders door hogere subsidies in 2005-2009

Persbericht
De verhoging van de kinderopvangsubsidie en de inkomensafhankelijke combinatiekorting over de periode 2005-2009 heeft het aantal werkende moeders met ongeveer 30 duizend personen verhoogd. Maar het heeft vrijwel geen effect gehad op het aantal werkende vaders.
No title

Werkende moeders zijn door dit beleid ook meer uren per week gaan werken, werkende vaders juist minder. Per saldo leverde het beleid 30 duizend volledige banen op. Dit concluderen Egbert Jongen, Leon Bettendorf en Paul Muller in de CPB Notitie ‘Ex post analyse effect kinderopvangtoeslag op arbeidsparticipatie’, die op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werd geschreven.

De kosten van dit beleid waren aanzienlijk in de periode 2005-2009. De overheidsuitgaven aan kinderopvang (inclusief werkgeversbijdrage) stegen van 1,0 naar 3,0 miljard euro, de uitgaven aan inkomensafhankelijke combinatiekorting van 0,3 naar 1,3 miljard euro. Bij elkaar een intensivering van 3 miljard euro. Kijken we alleen naar het effect van deze intensivering op de arbeidsparticipatie dan komt dit dus neer op 100 duizend euro per additionele baan. Maar naast verhoogde arbeidsparticipatie is voor beleidsmakers bijvoorbeeld ook de herverdeling van inkomen naar gezinnen met jonge kinderen relevant, of het eventuele positieve effect van kinderopvang op kinderen.

Volgens de empirische analyse hebben de beleidswijzigingen de participatie van vrouwen met jonge kinderen verhoogd met 2,5%-punt, ongeveer 30 duizend personen. Dit is 26% van de totale toename in de participatie van vrouwen over de periode 2004-2009. Er is geen effect gevonden op de participatie van laagopgeleide vrouwen, wel voor middelbaar en hoogopgeleide vrouwen (ongeveer 4%-punt). Waarschijnlijk werd dit veroorzaakt doordat de ouderbijdrage voor lagere inkomens weinig veranderde, terwijl vooral de ouderbijdrage van de midden- en hogere inkomens daalde. Het effect op de participatie van alleenstaande vrouwen was groter dan dat bij vrouwen met een partner.

De beleidswijzigingen lijken geen effect te hebben gehad op de participatie van mannen. Daarbij moet worden gerealiseerd dat de participatiegraad van mannen in de doelgroep met 95% veel hoger is dan die van vrouwen met 78%.

Vrouwen gingen door het beleid ook meer uren per week werken, een stijging van gemiddeld 1,1 uur per week. Dat was 32% van de totale toename van het gemiddelde aantal gewerkte uren per week van vrouwen over de periode 2004-2009. Ook hier vinden de auteurs geen effect bij laagopgeleide vrouwen, wel bij middelbaar en hoogopgeleide vrouwen, evenals bij alleenstaande vrouwen.

Lees het bijbehorende persbericht.

De beleidswijzigingen hebben als belangrijkste doel het stimuleren van de arbeidsparticipatie van jonge ouders. 

Deze notitie geeft een empirische analyse van het effect van deze beleidswijzigingen in de periode 2005-2009 op de arbeidsparticipatie in personen en in uren, van zowel vrouwen als mannen. Volgens de empirische analyse hebben de beleidswijzigingen de participatie van vrouwen met jonge kinderen verhoogd met 2,5%-punt, dit is 26% van de totale toename in de participatie van vrouwen over de periode 2004-2009. Het merendeel van deze stijging is toe te rekenen aan de intensivering van de kinderopvangtoeslag. Wanneer we het effect schatten voor subgroepen, vinden we geen effect op de participatie van laagopgeleide vrouwen. Een verklaring voor de afwezigheid van een effect op laagopgeleiden is dat de ouderbijdrage weinig is veranderd voor de lagere inkomens, vooral de ouderbijdrage van de midden en hogere inkomens is gedaald. De intensivering van de inkomensafhankelijke combinatiekorting was bovendien vooral gericht op minstverdieners met een relatief hoog loon. Het effect op de participatie van middelbaar en hoogopgeleide vrouwen is ongeveer 4%-punt. Het effect op de participatie is wat groter voor alleenstaande vrouwen dan voor vrouwen met een partner. De beleidswijzigingen lijken geen effect te hebben gehad op de participatie van mannen. We vinden geen effect voor de totale groep van mannen, en ook niet voor de verschillende subgroepen van mannen. Daarbij moet worden gerealiseerd dat de participatiegraad van mannen in de doelgroep (95%) veel hoger is dan die van vrouwen in de doelgroep (78%). Voor vrouwen vinden we verder een positief beleidseffect op het gemiddeld aantal gewerkte uren van 1,1 uur per week, dit is 32% van de totale toename van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week van vrouwen over de periode 2004-2009. Voor laagopgeleide vrouwen vinden we wederom geen effect. Voor middelbaar en hoogopgeleide vrouwen is het effect op de gewerkte uren groter. Het effect voor alleenstaande vrouwen is ook in gewerkte uren groter dan het effect voor vrouwen met een partner. Voor mannen vinden we een negatief beleidseffect op het gemiddeld aantal gewerkte uren van -0,4 uur per week. Dit kan het resultaat zijn van een inkomenseffect; door de hogere kinderopvangsubsidie en door de hogere participatie van moeders is de noodzaak om veel te werken omlaag gegaan. De daling in het aantal gewerkte uren van mannen komt vooral door een negatief effect op het aantal gewerkte uren van middelbaar opgeleide mannen van -0,8 uur per week. Voor zowel laag- als hoogopgeleide mannen vinden we geen effect op het aantal gewerkte uren.

Downloads

Auteurs

Egbert Jongen
Paul Muller

Lees meer over