14 februari 2015

De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid

Fiscale prikkels werken vooral bij moeders met jonge kinderen

Persbericht
Generieke lastenverlichting heeft weinig effect op de arbeidsparticipatie. Zij houdt geen rekening met de grote diversiteit in reacties op wijzigingen in fiscale prikkels. Wat wel werkt zijn fiscale prikkels voor moeders met jonge kinderen om (meer) te gaan werken.

Ook het beperken van inkomensondersteuning voor huishoudens met een laag inkomen levert relatief veel participatie op. Dit gaat dan echter wel ten koste van een toename van de inkomensongelijkheid.

Dit concluderen de CPB-onderzoekers Egbert Jongen, Henk-Wim de Boer en Peter Dekker in de vandaag verschenen CPB Policy Brief 'De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid'.

Nederland staat aan de vooravond van een belastingherziening. Het kabinet streeft daarbij twee belangrijke doelen na: het verhogen van de werkgelegenheid en het vereenvoudigen van het fiscale stelsel. Tussen deze twee doelen bestaat een spanning, zo blijkt uit recent CPB-onderzoek. Er bestaan namelijk grote verschillen in de mate waarin verschillende groepen op financiële prikkels reageren. Daarnaast blijkt dat financiële prikkels vooral effect hebben op de keuze om al dan niet te werken en veel minder op de keuze voor het aantal te werken uren per week. Gegeven de grote diversiteit in gedragsreacties is generiek fiscaal beleid weinig effectief in termen van arbeidsparticipatie. Dit blijkt uit de uitkomsten van beleidssimulaties met het nieuwe MICSIM-model van het CPB, waarin de uitkomsten van het recente empirisch onderzoek zijn verwerkt.

Een generieke maatregel, zoals het verlagen van de schijftarieven, beïnvloedt nauwelijks de arbeidsparticipatie. Een vereenvoudiging in de vorm van een vlakke tariefsstructuur (een simpele vlaktaks) heeft, bij gelijkblijvende inkomensongelijkheid, een negatief effect op de arbeidsparticipatie. Zo’n vlaktaks houdt minder rekening met de verschillen in gedragsreacties dan het huidige stelsel. Ook de invoering van een basisinkomen verlaagt de arbeidsparticipatie.

Wat wel werkt is beleid dat het inkomensverschil tussen wel en niet werken vergroot. Dit geldt vooral voor moeders met jonge kinderen. Dit kan door het verhogen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, maar ook door het verlagen van het kindgebonden budget of van de bijstand voor alleenstaande ouders. Laatstgenoemde maatregelen leiden echter wel tot een toename van de inkomensongelijkheid.

Vooral beleid gericht op de keuze om al dan niet te werken heeft dus effect, en dan met name bij jonge moeders. Daarbij geldt wel de wet van de remmende voorsprong. De arbeidsparticipatie is de afgelopen decennia flink gestegen. Dit maakt het moeilijker om de participatie verder te verhogen. Daarnaast houdt het huidige stelsel al deels rekening met de verschillen in gedrag. Ook dit maakt additioneel beleid minder effectief.

Lees ook het bijbehorende persbericht.

Recent empirisch onderzoek toont een grote verscheidenheid in reacties op financiële prikkels. De arbeidsparticipatie van alleenstaanden en van mannen in samenwonende stellen is relatief ongevoelig voor financiële prikkels. De arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen, zowel alleenstaande moeders als moeders in samenwonende stellen, is daarentegen relatief gevoelig voor financiële prikkels. Verder blijkt dat vooral het beïnvloeden van de keuze om al dan niet te werken effectief is. Financiële prikkels hebben maar beperkt invloed op de keuze voor het aantal uren of dagen werk per week.

Generieke lastenverlichting houdt onvoldoende rekening met de verscheidenheid in reacties om een groot effect te sorteren op de arbeidsparticipatie. Het verlagen van de schijftarieven beïnvloedt vooral de keuze voor het aantal dagen per week dat gewerkt wordt. Deze keuze is echter relatief ongevoelig voor financiële prikkels. Mede hierom heeft een vereenvoudiging in de vorm van een vlakke tariefstructuur (een simpele vlaktaks), bij gelijkblijvende inkomensongelijkheid, zelfs een averechts effect. De daling van de tarieven aan de bovenkant heeft maar een beperkt effect op het aantal uren per werkende, terwijl de stijging van de tarieven aan de onderkant werken juist aanzienlijk ontmoedigt. Het invoeren van een basisinkomen heeft ook een averechts effect. Dit geeft tweede verdieners een financiële prikkel om te stoppen met werken en deze groep reageert daar relatief sterk op.

Beleid dat het inkomensverschil tussen werken en niet werken vergroot, zoals het verhogen van de arbeidskorting aan de onderkant of het verlagen van de uitkeringen, is effectiever in het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Dat geldt des temeer voor fiscale maatregelen die werken financieel aantrekkelijker maken voor moeders met jonge kinderen, zoals het verhogen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, maar ook het verlagen van het kindgebonden budget of de bijstand voor alleenstaande ouders. De twee laatstgenoemde maatregelen leiden echter tot een toename in de inkomensongelijkheid.

Tot slot is het belangrijk op te merken dat het effect van financiële prikkels op de arbeidsparticipatie kleiner is dan in het verleden. Nederland heeft te maken met de wet van de remmende voorsprong. De (structurele) arbeidsparticipatie is de afgelopen decennia flink gestegen. Hierdoor is het moeilijker geworden om de arbeidsparticipatie verder te verhogen. Verder kent het huidige fiscale stelsel al een aantal kortingen en toeslagen voor groepen en beslissingsmarges die daar relatief gevoelig voor zijn. Ook dit maakt additioneel beleid minder effectief. Het suggereert ook dat een vereenvoudiging van het fiscale stelsel wat betreft de kortingen en toeslagen voor werkenden al gauw een prijs zal vragen in termen van arbeidsparticipatie.

Auteurs

Egbert Jongen
Henk-Wim de Boer
Peter Dekker

Lees meer over